In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de toekenning van kinderbijslag. Appellant had in september 2011 kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen, die in een jeugdinstelling waren geplaatst. De Svb had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant niet had aangetoond dat hij een bijdrage in het levensonderhoud van zijn kinderen had geleverd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvragen voor kinderbijslag. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bijdragen die hij aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) had betaald, ten onrechte niet als onderhoudsbijdragen zijn aangemerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de onderhoudseisen zoals gesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op eerdere besluiten, omdat de Svb inmiddels kinderbijslag had toegekend voor een eerdere periode. De Raad heeft de Svb bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.488,- bedragen.