ECLI:NL:CRVB:2016:204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/6772 wwb
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens onduidelijke woonsituatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 5 mei 2013 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 1 september 2013 een verhuizing doorgegeven naar een vakantiewoning, maar na een anonieme tip op 12 november 2013 heeft de gemeente Emmen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. De sociaal rechercheur heeft vastgesteld dat appellant niet meer op het opgegeven adres woonde en dat hij geen duidelijkheid kon geven over zijn woon- of verblijfplaats. Hierdoor heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 10 oktober 2013.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij nog steeds op het opgegeven adres woonde en dat de conclusie van het college onterecht was, gebaseerd op slechts één verklaring van de verhuurster.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie van het college dat de woon- en verblijfsituatie van appellant onduidelijk is gebleven. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen bewijs heeft geleverd van zijn woon- en leefsituatie in de relevante periode, waardoor het college niet kon vaststellen of hij recht had op bijstand. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

14/6772 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 oktober 2014, 14/1457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.P. Cats, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Namens appellant is verschenen mr. Cats. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 5 mei 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 1 september 2013 heeft appellant een verhuizing doorgegeven en gemeld dat hij per die datum woont op de [adres 1] (opgegeven adres). Uit de door appellant overgelegde huurovereenkomst van 31 augustus 2013 blijkt dat het opgegeven adres een vakantiewoning betreft en de overeengekomen huurperiode loopt van
1 september 2013 tot en met 7 september 2013.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip van 12 november 2013 dat appellant niet meer op het opgegeven adres zou wonen, heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Emmen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer op 13 november 2013 een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres en [verhuurster] (W), de verhuurster van dat adres, gehoord. Appellant heeft zich op 19 november 2013 bij de balie van het Werkplein van de gemeente Emmen gemeld en gesproken met de sociaal rechercheur. Appellant heeft diezelfde datum een wijzigingsformulier ingediend waarop hij een verhuizing per 12 november 2013 naar het adres [adres 2] , gemeente [gemeente] , heeft doorgegeven. Uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans basisregistratie personen) blijkt dat appellant zich op 19 november 2013 ook heeft ingeschreven op het laatstgenoemde adres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 november 2013.
1.3.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 10 oktober 2013 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat onduidelijk is gebleven waar appellant sinds 10 oktober 2013 heeft gewoond. Appellant heeft geen duidelijkheid kunnen geven over zijn woon- of verblijfplaats. Daarmee heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 november 2013 en in dat kader onder meer verklaringen van W van 25 november 2013 en 20 januari 2014 overgelegd. Op
23 januari 2014 heeft [verhuurder] (P), de verhuurder van het in 1.2 genoemde adres aan de
[adres 2] , telefonisch tegenover een medewerker van de gemeente Emmen verklaard dat appellant vanaf 9 oktober 2013 bij hem heeft gewoond. Op 24 januari 2014 is appellant samen met P langsgekomen op het Werkplein van de gemeente Emmen en heeft een huurcontract overgelegd waarin staat vermeld dat appellant vanaf 23 januari 2014 een kamer bij P huurt.
1.5.
Bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het, gelet op de verklaring van W van 13 november 2013, inhoudende dat appellant daar vanaf 10 oktober 2013 niet meer woonde, het niet kunnen overleggen van huurcontracten of bewijzen van huurbetaling na september 2013 en de telefonische mededeling van P over de woonplaats van appellant, onduidelijk is gebleven waar appellant vanaf 10 oktober 2013 heeft gewoond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij ten tijde in geding nog steeds woonachtig was op het opgegeven adres. Het college heeft zijn conclusie dat onduidelijk zou zijn waar appellant woonde ten onrechte gebaseerd op één enkele verklaring van W tegenover de sociale recherche.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 10 oktober 2013 tot en met 19 november 2013.
4.2.
De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woon- en verblijfsituatie te verschaffen, aangezien die gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van de schending niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, belanghebbende recht heeft op bijstand.
4.3.
Anders dan appellant heeft betoogd, bieden de onderzoeksbevindingen in onderlinge samenhang bezien een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat de
woon- en verblijfsituatie van appellant in de te beoordelen periode onduidelijk is gebleven.
W heeft op 13 november 2013 tegenover de sociale rechercheur verklaard dat appellant sinds 3 september 2013 staat ingeschreven op haar adres maar, naar haar weten, op 10 oktober 2013 weer is vertrokken en dat zij de post naar een dominee brengt, die woont aan de [adres 3] . In haar verklaringen van 25 november 2013 en 20 januari 2014 verklaart W weliswaar dat de huurperiode telkens is verlengd met uiteindelijk een variabele einddatum, maar verklaart zij tevens dat het voor haar onduidelijk is gebleken of appellant op 10 oktober 2013 nog woonachtig was op het opgegeven adres. Appellant heeft geen bewijsstukken van betaling van huursommen betreffende het opgegeven adres in de te beoordelen periode overgelegd. De verklaringen van W bieden geen duidelijkheid over feitelijke woon- en verblijfplaats van appellant in de hier te beoordelen periode. De onduidelijkheid over de woon- en verblijfsituatie van appellant wordt bovendien versterkt door de tegenstrijdige verklaringen van P, nu hij op 23 januari 2014 telefonisch heeft verklaard dat appellant van
9 oktober 2013 tot 1 december 2013 bij hem heeft gewoond, terwijl hij op 24 januari 2014 heeft verklaard dat appellant vanaf 23 januari 2014 een kamer bij hem huurt en tevens een huurovereenkomst met ingang van laatstgenoemde datum heeft overgelegd.
4.4.
Door geen duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en leefsituatie heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het college het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet heeft kunnen vaststellen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) M.S. Spek

HD