ECLI:NL:CRVB:2016:2023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/7533 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstand wegens niet-nakoming van arbeidsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt bijstand op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en is verplicht om mee te werken aan re-integratieactiviteiten. Het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn heeft appellante herhaaldelijk uitgenodigd om deel te nemen aan een cursus Nederlandse taal, maar appellante heeft hier geen gehoor aan gegeven. Dit leidde tot een schriftelijke waarschuwing en uiteindelijk tot een verlaging van haar bijstand met 50% voor de periode van 1 december 2014 tot 31 januari 2015, vanwege recidive.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan haar verplichtingen onder de WWB, aangezien zij geen afspraken heeft gemaakt met het Bureau Onderwijs projecten (BOP) voor de taallessen. De Raad stelt vast dat appellante kan worden verweten dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorzieningen en dat de maatregel van bijstandsverlaging gerechtvaardigd is. De Raad wijst de argumenten van appellante af, waaronder het verzoek om taallessen thuis te volgen, en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7533 PW
Datum uitspraak: 26 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 oktober 2015, 15/3223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn (college)
PROCESVERLOOP
Het college oefent sinds 1 januari 2015 de bevoegdheden in het kader van de Wet Werk en bijstand (WWB) uit die voorheen werden uitgeoefend door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn (dagelijks bestuur). In deze uitspraak wordt onder college mede verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met de zaken 15/2322 WWB, 15/2323 WWB, 15/2324 WWB en 15/2325 WWB op 7 maart 2016. Namens appellante is haar partner, [naam partner] (M) verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.H.L. Bakker. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt samen met M bijstand ingevolge de WWB naar de norm voor gehuwden. Op appellante zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van toepassing.
1.2.
In het kader van de re-integratie heeft het cluster Werk en Inkomen van het samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn (het cluster) appellante diverse keren uitgenodigd om bij het Bureau Onderwijs projecten (BOP) een cursus Nederlandse taal te volgen. Bij die uitnodigingen is appellante verzocht om een afspraak te maken met het BOP. Appellante heeft aan de uitnodigingen geen gehoor gegeven. Aan het verzoek van het cluster om op
24 december 2013 een bewijsstuk van het BOP mee te nemen, waaruit blijkt dat zij een afspraak heeft gemaakt om te starten met de taallessen, heeft appellante evenmin gehoor gegeven. Tijdens het gesprek op 24 december 2013 heeft appellante kenbaar gemaakt dat zij geen afspraak met het BOP heeft gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 28 januari 2014, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2014, heeft het dagelijks bestuur appellante een schriftelijke waarschuwing gegeven op de grond dat appellante geen of onvoldoende gebruik maakt van de door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening. Bij uitspraak van 19 februari 2015 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van heden, 15/2322 WWB, 15/2323 WWB, 15/2324 WWB en
15/2325 WWB, heeft de Raad voor zover van belang de uitspraak van de rechtbank van
19 februari 2015 bevestigd.
1.5.
Bij aangetekende brief van 30 juli 2014 heeft het cluster appellante verzocht om opnieuw een afspraak te maken met het BOP om te starten met Nederlandse taallessen en een bewijsstuk hiervan op te sturen voor 1 september 2014. Appellante heeft hier geen gehoor aan gegeven.
1.6.
Bij besluit van 18 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 april 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur bij wijze van maatregel de bijstand van appellante gedurende de periode van 1 december 2014 tot 31 januari 2015 met 50% verlaagd. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening. De duur van de maatregel is verdubbeld omdat sprake is van recidive.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover van belang, is appellante verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
In artikel 18, tweede lid, van de WWB is bepaald, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De toepasselijke verordening is de Afstemmingsverordening 2012 Uithoorn (Afstemmingsverordening).
4.3.Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen afspraak heeft gemaakt met het BOP. Dat betekent dat appellante de op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB geldende verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling niet is nagekomen.
4.4.
Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat zij niet door de gemeente is opgeroepen om een afspraak te maken voor het starten van de taallessen. Appellante wijst op de gesprekken die zij samen met M op 7 november 2014 en 17 december 2014 met K. Brug (B), werkzaam bij de gemeente, heeft gevoerd. Appellante zou volgens haar lezing aan B het verzoek hebben gedaan of zij thuis de taallessen kon volgen. Op 17 december 2014 werd dit verzoek door B afgewezen. Appellante en M kregen van B een bedenktijd van een week om na te denken over acceptatie van het voorstel dat appellante de taallessen thuis niet kon volgen dan wel te komen met een mogelijke oplossing. Het college heeft volgens appellante onzorgvuldig gehandeld door 18 december 2014 al met de opgelegde maatregel te komen terwijl een bedenktijd van een week was gegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.
In het door B opgemaakte rapport van 17 december 2014 is kort verslag gedaan van de gesprekken die B op 7 november 2014 en 17 december 2014 heeft gevoerd met appellante en M. Voor de lezing die appellante in 4.4 heeft gegeven zijn in dit rapport geen aanknopingspunten te vinden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellante kan worden verweten dat zij geen gebruik heeft gemaakt van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening. Appellante heeft eerder bij besluit van 28 januari 2014 voor dezelfde gedraging een waarschuwing gekregen. De bijstand van appellante diende daarom op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de Afstemmingsverordening te worden verlaagd met 50% gedurende twee maanden. Tegen de omvang en de duur heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.W. Munneke

HD