ECLI:NL:CRVB:2016:2015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/468 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een uitkering op grond van de Ziektewet en de motivering van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 1 april 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het Uwv had in een eerder besluit van 3 juli 2014 gesteld dat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld, omdat appellant zich niet aan de controlevoorschriften had gehouden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 27 augustus 2014. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelde dat hij wel degelijk procesbelang had, met name in verband met de vergoeding van proceskosten in bezwaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld over het procesbelang van appellant. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het Uwv had niet duidelijk gemaakt op welke wijze artikel 45 van de ZW was toegepast, en er was geen onderzoek gedaan naar de stellingen van appellant.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, die werden begroot op € 1488,-, en het griffierecht van € 168,- moest ook worden vergoed.

Uitspraak

15/468 ZW
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 januari 2015, 14/3845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. El Kadi hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nader gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Namens appellant is
mr. El Kadi verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 1 april 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen, zoals opgenomen in artikel 39 van de ZW en in de aan appellant verzonden brief van 19 juni 2014. Appellant wordt verweten zich niet aan de controlevoorschriften te hebben gehouden, met name het voorschrift om na de ziekmelding elke dag tot 18.00 uur thuis te blijven totdat het Uwv contact heeft opgenomen.
1.2.
Hangende de bezwaarprocedure heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2014 alsnog aan appellant met ingang van 1 april 2014 uitkering op grond van de ZW toegekend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant is van oordeel dat hij wel een procesbelang had, namelijk een beslissing inzake de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Appellant is van oordeel dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berusten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Appellant maakt aanspraak op de proceskosten in bezwaar. Die aanspraak bestaat, gelet op artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alleen indien sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatig besluit. Hoewel het Uwv met het besluit van 28 juli 2014 materieel het primaire besluit van 3 juli 2014 heeft herroepen door alsnog ZW-uitkering te verlenen per 1 april 2014, is daarmee geen oordeel gegeven over de onrechtmatigheid van het besluit van 3 juli 2014. Bij het bestreden besluit, genomen na het besluit van 28 juli 2014, heeft het Uwv het bezwaar tegen het primaire besluit ook ongegrond verklaard. Appellant heeft daarom wel degelijk belang bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.
4.2.
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 39 van de ZW. Op grond van dat artikel zijn de controlevoorschriften vastgesteld. Het artikel biedt echter geen zelfstandige grond om uitkering te weigeren. Een dergelijke weigering kan wel gebaseerd worden op artikel 45, eerste lid, aanhef en onder e, van de ZW. Noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit wordt dit artikel genoemd, of wordt duidelijk gemaakt op welke wijze dat artikel is toegepast. Ingevolge artikel 45, tweede lid, van de ZW wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin appellant de gedraging verweten kan worden. Er is niet gebleken dat het Uwv dat artikellid bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Van enig onderzoek, bijvoorbeeld naar de stellingen van appellant dat hij wel degelijk thuis is geweest, en dat hij een aan hem gerichte brief van 25 juni 2014 niet heeft ontvangen, is niet gebleken.
4.3.
Het bestreden besluit is onzorvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en kan, gelet op het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, en het Uwv zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze worden begroot op € 496,- in beroep, en op € 992,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1488,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, in tegenwoordigheid van
L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L. van den IJssel

MO