ECLI:NL:CRVB:2016:1987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift dat appellant had ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uwv. Appellant had op 23 september 2014 een aanvraag ingediend, die op 3 februari 2015 door het Uwv was afgewezen. Het bezwaarschrift van appellant, gedateerd 2 maart 2015, werd echter pas op 3 juni 2015 door het Uwv ontvangen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken.
De rechtbank had geoordeeld dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding, en dit oordeel werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij gehandicapt was en medische verklaringen had ingediend ter ondersteuning van zijn verzoek om een uitkering. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellant niet relevant waren voor de ontvankelijkheid van het bezwaar, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.