ECLI:NL:CRVB:2016:1965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geldigheid van een beslag op AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Roemenië, had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van zijn AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op verzoek van de Belastingdienst. De Belastingdienst had de Svb verzocht om openstaande vorderingen van de appellant in te houden, waarbij werd vermeld dat de beslagvrije voet € 0,- bedroeg. De Svb heeft vervolgens een bedrag van € 740,- ingehouden op het AOW-pensioen van de appellant.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, met de overweging dat de Svb niet verantwoordelijk is voor de beoordeling van de geldigheid van het beslag. Dit oordeel is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de Svb de geldigheid van het beslag had moeten beoordelen en dat hij niet op de hoogte was van zijn schulden bij de Belastingdienst. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Svb zich moet houden aan de geldende regels omtrent beslaglegging en dat de bestuursrechter niet kan ingaan op de geldigheid van het beslag.
De Raad heeft bevestigd dat de appellant zich kan wenden tot de Belastingdienst of de civiele rechter voor de hoogte van de beslagvrije voet. Voor personen die niet in Nederland wonen, geldt in beginsel geen beslagvrije voet, maar er is wel een mogelijkheid om deze op verzoek vast te laten stellen. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.