ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4473 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medewerking van het Uwv aan derdenbeslag en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat betrekking had op een gelegd derdenbeslag op zijn uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op vaste rechtspraak van de Raad. De rechtbank oordeelde dat een bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, verplicht is om volledige medewerking te verlenen aan een gelegd derdenbeslag, zonder de geldigheid of de omvang van dat beslag te mogen beoordelen.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door zonder meer zijn medewerking te verlenen aan het derdenbeslag, zonder de grondslagen en geldigheid van het beslag te controleren. De rechtbank had echter terecht overwogen dat de appellant, als beslagdebiteur, zijn bezwaren tegen het beslag diende voor te leggen aan de civiele rechter, en dat het Uwv zich niet kon uitlaten over de geldigheid van het beslag. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag was gebleven.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om medewerking te verlenen aan derdenbeslag en de beperkingen die daarbij gelden. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2013.

Uitspraak

11/4473 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van 7 juli 2011, 10/5374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A. Soebhag, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Soebhag. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat deurwaarder M.G. de Jong beslag heeft gelegd op zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en dat ter uitvoering van dat beslag een gedeelte van appellants uitkering zal worden ingehouden en afgedragen aan de deurwaarder. Met ingang van 1 augustus 2010 zal appellant in verband hiermee nog een bedrag van € 748,94 per maand ontvangen. Ook het vakantiegeld zal worden ingehouden.
1.2. Bij besluit van 30 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 20 juli 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, door zonder meer zijn medewerking te verlenen aan het derdenbeslag. In dit verband heeft appellant gesteld dat hij niet wist wat de grondslag voor de beslaglegging was. Hij was niet bekend met de vonnissen waarop het beslag
gebaseerd was. Het Uwv had die grondslagen en geldigheid van het beslag dienen te
controleren en had appellant ter zake moeten informeren.
3.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van
21 december 2010, LJN BO9009), heeft de rechtbank overwogen dat een beslagdebiteur
(in dit geval appellant) bezwaren betreffende een gelegd beslag ingevolge artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan voorleggen aan de civiele rechter en is de
derdebeslagene (in dit geval het Uwv) gehouden volledige medewerking te verlenen aan het beslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen.
3.2. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen. Zijn
toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Gesteld noch gebleken is volgens de rechtbank dat het Uwv niet binnen genoemd kader is gebleven.
3.3. Nog daargelaten dat het naar het oordeel van de rechtbank in de rede zou liggen dat
appellant zich tot de deurwaarder zou hebben gewend voor informatie omtrent de
beslaglegging en de achtergrond daarvan, volgt uit het overwogene dat noch de
overeenstemming tussen de vonnissen (van de civiele rechter) noch een eventuele verjaring ter beoordeling van het Uwv stond.
4. In hoger beroep heeft appellant, samengevat weergegeven, zijn opvatting gehandhaafd dat het Uwv niet zonder onderzoek naar de grondslagen en de geldigheid van het beslag zijn
medewerking daaraan had mogen verlenen.
5. De Raad verenigt zich volledig met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten
grondslag gelegde overwegingen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de
opvatting van appellant zich niet verdraagt met het in vaste rechtspraak van de Raad
neergelegde oordeel dat een bestuursorgaan gehouden is zijn volledige medewerking te
verlenen aan een gelegd derdenbeslag. Anders dan appellant in hoger beroep met nadruk heeft staande gehouden, stond het daarom het Uwv niet vrij de omvang en de juistheid van het
beslag te beoordelen. Nu appellant in hoger beroep weliswaar heeft gesteld, maar niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk heeft gemaakt, dat het Uwv niet binnen het
kader van het gelegde beslag is gebleven, moet worden geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als
griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker
TM