ECLI:NL:CRVB:2016:1962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
15/1291 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die als tandartsassistente werkte, was sinds 24 november 2008 arbeidsongeschikt en had na een lange periode van ziekte en revalidatie een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de door appellante overgelegde medische rapporten niet voldoende waren om aan te tonen dat haar situatie was verslechterd ten opzichte van eerdere beoordelingen. In hoger beroep herhaalde appellante haar medische gronden en voerde aan dat het Uwv haar beperkingen verkeerd had vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellante ingebrachte informatie niet nieuw was en dat de eerdere beoordelingen van het Uwv correct waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad benadrukte dat appellante bij toegenomen klachten na de datum in geding een nieuwe aanvraag voor een WIA-uitkering kan indienen.

Uitspraak

15/1291 WIA
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 januari 2015, 13/7013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steenman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als tandartsassistente voor 32 uur per week en is op
24 november 2008 uitgevallen. Na het doorlopen van de wachttijd heeft een verzekeringsarts de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 oktober 2010 en na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geweigerd om appellante met ingang van 22 november 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Raad heeft bij uitspraak van 5 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6385) de uitspraak van de rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2011:5415) bevestigd waarin het beroep tegen de ontzegging van de WIA-uitkering ongegrond was verklaard.
1.2.
Met ingang van 22 november 2010 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit deze situatie heeft appellante zich met ingang van 4 juli 2011 ziek gemeld wegens regelmatige migraineaanvallen, stijfheid, continue spierpijn, geheugenverlies, moeilijk kunnen lopen, staan of zitten, chronische vermoeidheid, pijn in de borsten, maagklachten, evenwichtsverlies, fibromyalgie, posttraumatische stressstoornis, depressie en galstenen.
1.3.
Appellante was van 4 juli 2011 tot 29 augustus 2011 opgenomen voor een klinische pijnrevalidatiebehandeling en is geaccepteerd ingevolge de Ziektewet (ZW). Op
21 maart 2013 heeft appellante een WIA-uitkering aangevraagd. Op 13 mei 2013 heeft een onderzoek (amber-beoordeling) plaatsgevonden door een verzekeringsarts die een FML heeft opgesteld geldig vanaf 4 juli 2011 waarin is vastgesteld dat appellante niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Daarnaast heeft de verzekeringsarts een FML vastgesteld geldig vanaf 13 mei 2013, die overeenkomt met de FML van 5 oktober 2010, en op grond waarvan een arbeidsdeskundige de mogelijkheid tot gangbare arbeid heeft onderzocht.
1.4.
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het Uwv appellante met ingang van 4 juli 2011 tot
21 oktober 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van 12 juli 2013 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van
1 juli 2013 gewijzigd in 28%. Bij besluit van 13 juli 2013 heeft het Uwv de WIA-uitkering met ingang van 21 oktober 2013 beëindigd.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 21 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 juli 2013 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen de onderzoeken van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
9 oktober 2009 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2015:32) heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellante overgelegde medische rapporten en informatie van ruim voor de datum in geding (21 oktober 2013) dateert. Deze informatie was bekend en heeft de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) meegewogen in zijn beoordeling. Voor zover appellante zich heeft beroepen op de in december 2013 ondergane blaasoperatie, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in bezwaar al een verwijsbrief voor fysiotherapie in verband met stressincontinentie van gynaecoloog P.H.S. Wassenberg heeft overlegd. Deze informatie was dus bekend en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen in het bestreden besluit. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle in beroep overgelegde informatie nogmaals beoordeeld en hij heeft hierin blijkens het verweerschrift geen aanleiding gezien voor een andere conclusie. Appellante heeft volgens de rechtbank geen andere (objectieve) medische informatie overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het standpunt van het Uwv onjuist zou zijn. Voor zover appellante van mening is dat zij na de datum in geding toegenomen arbeidsongeschikt is als gevolg van de uterusextirpatie, heeft de rechtbank opgemerkt dat zij een nieuwe aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA kan indienen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar medische gronden herhaald. Het Uwv heeft volgens appellante haar beperkingen en belastbaarheid verkeerd vastgesteld en zij is (medisch) niet in staat om de geduide functies te verrichten. Appellante heeft aangevoerd dat zij oververmoeid is en haar huis nauwelijks verlaat. Zij is getraumatiseerd, daardoor heeft zij angstklachten en ontwijkingsgedrag en raakt zij steeds verder geïsoleerd. Volgens appellante heeft een trajectbegeleidster re-integratie die in opdracht van de gemeente [woonplaats] werkt, haar op 26 maart 2015 medegedeeld dat zij geen vrijwilligerswerk in het kader van de Participatiewet kan verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie overgelegd van fysiotherapeut C. Olijfhoek van 11 februari 2016, een intake/psychologisch onderzoek van GZ psycholoog C.M. van Kolmeschate op
21 september en 8 oktober 2015, verslagen van radiologische onderzoeken op 28 juli 2015, informatie van orthopedisch chirurg C.L. de Boer van 26 juni 2015 en 24 september 2015 en informatie van neuroloog D.S.M. Molenaar van 23 september 2015.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2015, 10 maart 2016 en 24 maart 2016 geconcludeerd dat er in hoger beroep geen sprake is van nieuwe medische gegevens die zien op de datum in geding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Door het Uwv zijn naar aanleiding van de door appellante ingebrachte informatie en geuite klachten dezelfde beperkingen vastgesteld als voor de WIA-beoordeling in 2009. De door appellante overgelegde medische informatie dateert van voor deze beoordeling en was reeds bekend of is van na de datum in geding. De vermoeidheid, pijnklachten, refluxoesophagitis, psychische klachten en migraine persisteren. Uit de door appellante overgelegde informatie blijkt niet op grond van medisch objectiveerbare stukken dat haar klachten zijn toegenomen. De neuroloog stelt op 23 september 2015 dat de beschreven afwijkingen van de CWK geen onderliggende verklaring zijn van de migraine, maar wel kunnen bijdragen. Deze pijnklachten waren volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds bekend en zijn bij de beoordeling in bezwaar en beroep betrokken. Ook de andere door appellante gestelde klachten waren bij het Uwv bekend. Appellante heeft ook in hoger beroep geen (objectieve) medische informatie overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het Uwv in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met deze klachten. Er is dan ook geen reden te twijfelen aan de door de verzekeringsarts in de FML opgetekende belastbaarheid van appellante. Niet wordt miskend dat bij appellante sprake is van diverse beperkingen van zowel lichamelijke als psychische aard. Dat deze zouden zijn toegenomen is echter niet aannemelijk gemaakt voor de datum in geding. Zoals de gemachtigde van appellante ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld, is eerst de uitkomst van de onderhavige procedure afgewacht alvorens een melding van de gestelde toename op een latere datum te doen. Die keuze is aan appellante. Zoals ook reeds door de rechtbank onder de aandacht is gebracht kan appellante bij toegenomen klachten na 21 oktober 2013 het Uwv verzoeken om een herbeoordeling.
4.2.
Voor het standpunt van appellante dat zij niet in staat kan worden geacht om functies te vervullen in reguliere arbeid op de arbeidsmarkt, zijn in de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten te vinden. De omstandigheid dat appellante in het kader van de Participatiewet zou zijn vrijgesteld van de sollicitatieverplichting is daarvoor onvoldoende omdat de beoordeling in het kader van die wet afwijkt van die in het kader van de Wet WIA.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.L. van den IJssel

MO