ECLI:NL:CRVB:2016:1961
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vernietiging van terugvordering WW-uitkering en boete door rechtbank
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 21 oktober 2014 in de zaak met nummer 14/2254 het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van de appellant vernietigd voor zover het betrekking had op de opgelegde boete. De appellant had eerder, op 23 januari 2013, betrokkene in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vervolgens heeft de appellant in oktober 2013 de uitkering herzien en een boete opgelegd. Betrokkene heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de appellant heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld, maar dit was beperkt tot de opgelegde boete. De rechtbank heeft de boete vernietigd, maar het hoger beroep van de appellant richtte zich uitsluitend op de vernietiging van het besluit dat betrekking had op de terugvordering van de WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het besluit tot terugvordering heeft vernietigd, aangezien dit besluit geen betrekking had op de boete. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het besluit van 14 januari 2014 heeft vernietigd.