ECLI:NL:CRVB:2016:196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 20 mei 2014 het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 16 mei 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 27 februari 2013. Het college kende bijstand toe met ingang van 16 mei 2013, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren om de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen.
De rechtbank oordeelde dat appellante niet eerder dan 16 mei 2013 had kunnen aanvragen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Appellante ging in hoger beroep en herhaalde haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden in hoger beroep in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2016. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.