ECLI:NL:CRVB:2016:1946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens onduidelijke woonsituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 oktober 2014 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft beoordeeld. Appellant ontving sinds 26 augustus 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een verblijf in een inrichting van 10 juni tot 12 juli 2013, heeft een onaangekondigd huisbezoek op 20 augustus 2013 plaatsgevonden, waaruit bleek dat appellant niet meer op het opgegeven adres woonde. Het college heeft daarop de bijstand per 1 september 2013 ingetrokken en een daklozenuitkering toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van te veel ontvangen bijstand over de periode van 1 juni tot 31 augustus 2013, maar de rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, terwijl de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant stelt dat zijn recht op bijstand wel vast te stellen is, omdat hij na zijn ontslag uit de inrichting dakloos was, maar het college heeft gesteld dat hij zijn inlichtingenverplichting niet tijdig heeft nageleefd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat er onvoldoende bewijs is voor zijn claim dat hij dakloos was in de relevante periode. De rechtbank heeft terecht geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen sprake was van herroeping van het besluit. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.