ECLI:NL:CRVB:2016:1944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
15/621 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van bijstandsaanvraag op grond van onvoldoende bewijsstukken

In deze zaak heeft appellante, na een periode in het buitenland te hebben gewoond, op 18 november 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellante verzocht om nadere gegevens ter beoordeling van haar recht op bijstand. Ondanks dat appellante enkele stukken heeft overgelegd, heeft het college op 21 januari 2014 besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat niet alle gevraagde bewijsstukken waren ingeleverd. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 mei 2016 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt en dat zij niet heeft verzocht om uitstel voor het inleveren van de ontbrekende stukken. De Raad benadrukt dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat het college niet verplicht was om een nieuwe hersteltermijn te geven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig indienen van bewijsstukken bij een aanvraag voor bijstand. Het college heeft de bevoegdheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen indien de aanvrager niet voldoet aan de informatieverplichtingen. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, met A. Stuut als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.

Uitspraak

15/621 WWB
Datum uitspraak: 24 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2014, 14/2795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.S. Roseval hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door Roseval. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.A. Bouter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 18 november 2013, na een periode in het buitenland te hebben gewoond, bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 10 en van 23 december 2013 heeft het college appellante gevraagd om nadere gegevens ter beoordeling van het recht op bijstand. De benodigde gegevens heeft het college omschreven in de bijlage bij de brief. De gegevens moeten voor 19 januari 2014 ingeleverd zijn. Het college heeft appellante er in de laatste brief op gewezen dat als zij niet op tijd reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Als zij op tijd meldt dat het niet lukt om alle gegevens op tijd in te leveren, kan het college de inlevertermijn verlengen.
1.3.
Op 30 december 2013, 13 en 17 januari 2014 heeft appellante stukken overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 21 januari 2014, gehandhaafd bij besluit van 27 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellante niet alle gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie. Voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand is inzicht vereist in de financiële situatie van de betrokkene gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode en zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van essentieel belang.
4.3.
Niet in geschil is dat de door het college bij de brieven van 10 en 23 december 2013 opgevraagde gegevens van belang zijn om het recht op bijstand vast te stellen. In die brieven heeft het college, voor zover thans nog van belang, duidelijk omschreven dat appellante het formulier inlichtingen onderhoudsplichtige (formulier) ingevuld en ondertekend dient in te leveren en dat zij tevens een schriftelijke verklaring over dient te leggen, waarin zij uitlegt waar zij de afgelopen periode van heeft geleefd (verklaring), eventueel voorzien van bewijsstukken.
4.4.
Appellante stelt dat uit de ontvangstbevestiging van de gemeente Rotterdam kan worden afgeleid dat een medewerker van de balie heeft geregistreerd dat zij het formulier niet hoefde in te leveren en dat de overgelegde verklaring voldoende was.
4.5.
Wat appellante als ontvangstbevestiging heeft overgelegd betreft een kopie van de bijlage bij de brieven van 10 en 23 december 2013 waarop staat omschreven welke stukken zij diende in te leveren. Op deze kopie staan 3 stempels van medewerkers van het college van
30 december 2013 en van 13 en 17 januari 2014 en daarop staat bij de verklaring een kruisje. Niet in geschil is dat appellante deze verklaring heeft ingeleverd. Aan het enkele inleveren van deze verklaring en de eventuele bevestiging van ontvangst daarvan door een baliemedewerker heeft appellante echter niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat zij volledig heeft voldaan aan het verzoek van het college om informatie. De door appellante overgelegde verklaring is onvoldoende om vast te kunnen stellen waar zij van heeft geleefd in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. Op grond van de enkele mededeling dat zij heeft geleefd van eigen geld zonder onderliggende bewijsstukken wordt immers geen inzicht geboden in hoe appellante de afgelopen periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag in de noodzakelijke kosten van het bestaan heeft voorzien.
4.6.
Niet in geschil is dat appellante het formulier niet heeft ingeleverd. Uit de naar aanleiding van de aanvraag opgemaakte rapportage van 21 januari 2014 blijkt ook dat zij dit heeft verzuimd. Op het onder 4.4 bedoelde stuk staat achter het formulier “n.v.t.”. Niet valt vast te stellen door wie en wanneer de aantekening “n.v.t.” op het formulier is geplaatst, zodat hieraan niet de door appellante gewenste betekenis kan toekomen.
4.7.
Appellante heeft niet verzocht om uitstel voor het overleggen van nadere stukken. Indien appellante vragen had over de noodzaak van het inleveren van het formulier of vragen over hetgeen in de verklaring dient te staan en welke bewijsstukken zij ter onderbouwing hiervan in moest leveren, had zij hierover navraag kunnen doen bij het college.
4.8.
Gelet op 4.1 tot en met 4.7 was het college niet gehouden om nogmaals een nieuwe herstel verzuim termijn aan appellante te verstrekken. Dat aan appellante op 28 mei 2014 met ingang van 1 mei 2014 bijstand is verstrekt, is niet relevant voor de beoordeling in de onderhavige zaak.
4.9.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft appellante onvoldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie. Appellante heeft onvoldoende gegevens verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken, zodat het college bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.10.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A. Stuut

HD