ECLI:NL:CRVB:2016:1940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/3639 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als agrarisch medewerker werkte, had zich op 28 januari 2014 ziek gemeld met pijnklachten aan haar benen. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 21 mei 2014, werd zij per 28 mei 2014 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop haar ziekengeld. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door haar medische klachten niet in staat was haar eigen werk te verrichten. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat appellante geen nieuwe medische gegevens had ingediend die haar standpunt konden onderbouwen.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts niet in twijfel kon worden getrokken. De klachten van appellante waren bekend en de informatie van haar behandelaars was meegewogen. De Raad bevestigde dat appellante, ondanks haar klachten, geschikt was voor haar eigen werk als medewerkster in de rozenkwekerij. Het hoger beroep werd afgewezen en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/3639 ZW
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2015, 14/10469 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de geleden schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016. Namens appellante is
mr. Van Es verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als agrarisch medewerker voor 40 uur per week. Haar dienstverband is op 29 december 2013 beëindigd. Appellante heeft zich op 28 januari 2014 ziek gemeld met pijnklachten aan haar benen. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 21 mei 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 28 mei 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van agrarisch medewerker, rozenkweek. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
22 mei 2014 vastgesteld dat appellante per 28 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Hij heeft aandacht besteed aan de klachten van appellante en heeft geen klachten over het hoofd gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende gegevens van de behandelend sector om zijn oordeel op te baseren. Het opvragen van nadere informatie bij de behandelend sector was niet nodig. De medische stukken die geen betrekking hebben op de datum in geding behoeven geen bespreking. Appellante heeft geen medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de juiste maatstaf arbeid is gehanteerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij als gevolg van haar beperkingen niet in staat is haar eigen werk te verrichten. Zij lijdt aan ernstige pijnklachten en ontstekingen in haar benen, spataderen/vaatklachten/veneuze insufficiëntie en klachten in verband met ernstig morbide obesitas. Het eigen werk is fysiek zwaar belastend en appellante kan dat niet aan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De gronden die appellante aanvoert zijn een herhaling van hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht. Verwezen wordt naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
.De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen aanleiding bestaat het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De klachten en beperkingen van appellante waren bij de verzekeringsartsen bekend en de in bezwaar ingebrachte informatie van appellantes behandelaars is meegewogen bij de beoordeling. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2014 is afdoende gemotiveerd uiteengezet dat appellante, met haar klachten en beperkingen, op de in geding zijnde datum geschikt is voor haar eigen werk. Met alle geobjectiveerde klachten is op overtuigende wijze rekening gehouden.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 februari 2015 een duidelijke beschrijving gegeven van de maatgevende arbeid. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat overtuigend uiteen is gezet dat appellante terecht in staat wordt geacht om per
3 oktober 2014 het werk als medewerkster rozenkwekerij te verrichten.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente geen ruimte.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

MO