ECLI:NL:CRVB:2016:1936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/3657 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als pedagogisch medewerkster werkte, had zich op 7 maart 2014 ziek gemeld met diverse klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat zij per 9 juni 2014 geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv haar ziekengeld beëindigde. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had ingewonnen en dat haar medische klachten niet correct waren beoordeeld. Het Uwv betwistte deze claims en vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om haar werk te verrichten. De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

15/3657 ZW
Datum uitspraak: 25 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 april 2015, 14/2174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.W. Langereis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Langereis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als pedagogisch medewerkster voor 26 uur per week. Haar dienstverband is op 31 augustus 2012 beëindigd. Appellante heeft zich op 7 maart 2014 ziek gemeld met gewrichtsklachten, spierpijn en vermoeidheidsklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 4 juni 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 9 juni 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van pedagogisch medewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 juni 2014 vastgesteld dat appellante per 9 juni 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen redenen zijn om de bevindingen van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellante is lichamelijk en psychisch onderzocht, er is dossierstudie verricht en aandacht besteed aan de medische stukken die in beroep zijn ingebracht door appellante. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak het hebben van een diagnose, in dit geval fibromyalgie, niet kan leiden tot het aannemen van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek maar dat gekeken moet worden naar de beperkingen die daaruit voortvloeien. Appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij met haar klachten niet kan werken. Het standpunt van het Uwv dat appellante met ingang van 9 juni 2014 in staat is haar werk als pedagogisch medewerker voor 26 uur per week te verrichten en daarom geen recht heeft op ziekengeld is juist.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie heeft ingewonnen. Een verzekeringsarts is niet in staat een medische diagnose te stellen op een ander gebied dan zijn vakgebied. Appellante is van mening dat zij met de gediagnosticeerde fibromyalgie, carpaal tunnel syndroom, psychische klachten en de verklevingen met daarbij behorende klachten niet in staat is haar eigen werk te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat appellante op geen enkele wijze haar grond dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld heeft onderbouwd. Verzocht wordt om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante gezien en onderzocht. Het is hun taak om beperkingen voor arbeid vast te stellen. Zij hebben vastgesteld dat appellante veel lichamelijke en psychische klachten ervaart, maar dat er bij diverse onderzoeken geen grote afwijkingen zijn geconstateerd. De in beroep door appellante ingebrachte medische gegevens zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een gemotiveerde reactie voorzien en hebben de rechtbank geen reden gegeven te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. In hoger beroep zijn geen nadere gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden om dat oordeel voor onjuist te houden. De door appellante ter zitting voorgelezen en overgelegde brief waarin appellante haar klachten en problemen beschrijft, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De brief geeft de beleving van haar klachten weer, maar is niet vergezeld van nieuwe, objectieve medische gegevens.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

MO