ECLI:NL:CRVB:2016:193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
15/708 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een appellante die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een huisbezoek op 30 oktober 2013 verklaarde appellante dat zij vier weken in het buitenland had verbleven vanwege het overlijden van haar broer, maar kon de exacte data van haar verblijf niet geven. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden verzocht appellante om reispapieren te overleggen, maar zij voldeed hier niet aan. Hierdoor heeft het college op 22 november 2013 de bijstand van appellante per direct opgeschort en later, op 11 december 2013, de bijstand over een bepaalde periode ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd.

Appellante ging in bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, waarbij de intrekking van de bijstand werd beperkt tot een kortere periode en het terug te vorderen bedrag werd aangepast. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat er geen aanwijzingen waren dat zij langer dan vier weken in het buitenland had verbleven.

De Raad overwoog dat appellante op grond van artikel 17 van de WWB verplicht was om tijdig alle relevante informatie te verstrekken die van invloed kon zijn op haar recht op bijstand. Aangezien appellante niet aan deze verplichting voldeed en geen duidelijkheid verschafte over haar verblijf in het buitenland, kon niet worden vastgesteld of zij recht had op bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/708 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 december 2014, 14/3300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.E. Wielenga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Boonstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van het project Klant in Zicht heeft op 30 oktober 2013 een huisbezoek plaatsgevonden op het adres van appellante. Tijdens dit huisbezoek heeft appellante verklaard dat zij vier weken in het buitenland heeft verbleven in verband met het overlijden van haar broer. De exacte data van haar verblijf in het buitenland kan zij niet vermelden. Vervolgens heeft de consulent van appellante op 31 oktober 2013 telefonisch contact met appellante opgenomen. Tijdens dit gesprek heeft appellante verklaard dat zij in juni of juli 2013 vier weken in het buitenland heeft verbleven, dat zij nog wel beschikt over de reispapieren, maar dat zij in verband met oogproblemen niet in staat is de betreffende papieren te zoeken. Bij brief van 31 oktober 2013 heeft het college appellante verzocht om uiterlijk 7 november 2013 reispapieren (vliegtickets) te overleggen, waaruit blijkt welke periode zij in het buitenland heeft verbleven. Op 4 november 2013 heeft appellante telefonisch contact opgenomen met de mededeling dat zij in verband met haar oogklachten niet in staat is de administratie te doen, dat dit nog wel maanden kan duren en dat zij de gevraagde papieren niet kan verstrekken. Bij besluit van 22 november 2013 heeft het college de bijstand van appellante per direct opgeschort en appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld de reispapieren vóór
29 november 2013 te verstrekken. Appellante heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven. De hierbij aangeboden hulp van het wijkteam heeft appellante geweigerd.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2013 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.759,26 van haar teruggevorderd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat zij de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt en geen nadere informatie heeft gegeven over de periode van verblijf in het buitenland. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand in de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 niet worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 13 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2013 gedeeltelijk gegrond verklaard, de intrekking beperkt tot de periode van 29 juni 2013 tot 1 augustus 2013 en het terug te vorderen bedrag bepaald op
€ 938,77. De besluitvorming berust op de overweging dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden, dat als gevolg van de schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, maar dat, indien appellante het verblijf in het buitenland bij het college had gemeld, de bijstand gedurende de gebruikelijke vakantieperiode van vier weken zou zijn gecontinueerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspaak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat er in het geheel geen aanwijzingen zijn op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat zij langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.2.
Appellante heeft verklaard dat zij in de maanden juni of juli 2013 gedurende een periode van vier weken in het buitenland heeft verbleven. Vaststaat dat dit gegeven van belang is voor de beoordeling van (de voortzetting van) het recht op bijstand, zodat appellante gehouden was deze informatie tijdig - in dit geval voor haar vertrek naar het buitenland - te verstrekken. Nu dit niet is gebeurd heeft appellante reeds daarom de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Ondanks herhaalde verzoeken van het college heeft appellante ook nadien nagelaten door middel van reispapieren of anderszins duidelijkheid te verschaffen over de exacte periode van haar verblijf in het buitenland. De enkele stelling van appellante dat er in het geheel geen aanwijzingen zijn voor een verblijf van meer dan vier weken in het buitenland is hiervoor onvoldoende. Als gevolg hiervan kon, met uitzondering van de wettelijk toegestane vakantieperiode, niet worden vastgesteld of recht op bijstand bestond.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) B. Fotchind

HD