ECLI:NL:CRVB:2016:1917
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die psychische klachten had. Appellant, werkzaam als assistent operator, was op 9 februari 2010 uitgevallen met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 25 december 2012 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant had zich op 21 februari 2014 opnieuw ziek gemeld en het Uwv concludeerde op basis van een onderzoek op 16 juli 2014 dat hij per 21 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische beperkingen, die hij onderbouwde met informatie van zijn huisarts en psychiater. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant niet anders waren dan bij de eerdere WIA-beoordeling in 2012. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat de geduide functies passend waren, ondanks de actuele stemmingsstoornis van appellant. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld per 21 juli 2014, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de geschiktheid voor functies in het kader van de WIA-beoordeling goed te onderbouwen. De Raad wees ook op de noodzaak om de medische informatie tijdig en adequaat mee te wegen in de oordeelsvorming.