ECLI:NL:CRVB:2016:1900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante had op 29 november 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat zij van mening was dat appellante samenwoont met een andere persoon, S, en daardoor niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betwist dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en S in de periode van 29 november 2012 tot 7 februari 2013 op verschillende adressen stonden ingeschreven, maar dat er aanwijzingen waren dat S hoofdzakelijk bij appellante verbleef. De Raad heeft de verklaringen van appellante en de bevindingen van het college in het onderzoek meegenomen in de beoordeling.
De Raad concludeert dat appellante en S in zorg voor elkaar voorzien en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat een belangrijke factor is bij de beoordeling van de gezamenlijke huishouding. De Raad heeft de beslissing van het college om de bijstandsaanvraag af te wijzen bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de motieven voor het voeren van een gezamenlijke huishouding niet van belang zijn voor de beoordeling van de bijstandsverlening.