ECLI:NL:CRVB:2016:1891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
15/2007 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische situatie van een appellante in het kader van ziekengeld en WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de medische situatie van appellante, die zich op 4 november 2013 ziek meldde met psychische klachten. Appellante was werkzaam als receptioniste en had haar dienstverband beëindigd op 13 november 2011. Na een hersteldverklaring op 15 januari 2014, heeft zij zich opnieuw ziek gemeld op 10 maart 2014. Het Uwv heeft haar ziekmelding van 10 maart 2014 geaccepteerd, wat leidde tot de toekenning van een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de psychische klachten van appellante onveranderd zijn gebleven tussen de hersteldverklaring en de nieuwe ziekmelding. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland en het besluit van het Uwv van 7 maart 2014, en herroept het besluit van 14 januari 2014. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedragen, inclusief griffierechten. De uitspraak is gedaan op 11 mei 2016.

Uitspraak

15/2007 ZW
Datum uitspraak: 11 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 februari 2015, 14/2711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Namens
appellante is mr. Kaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als receptioniste voor 40 uur per week. Haar dienstverband is op 13 november 2011 beëindigd. Appellante heeft zich op 4 november 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 14 januari 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft na onderzoek vastgesteld dat bij appellante geen sprake is van medisch objectiveerbare belemmeringen die haar beletten haar laatst verrichte arbeid in de functie van receptioniste te verrichten. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 januari 2014 vastgesteld dat appellante per 15 januari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep verzocht hetgeen zij in bezwaar en in beroep heeft gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarbij heeft zij aangetekend dat haar medische situatie tussen 15 januari 2014 en de nieuwe ziekmelding per 10 maart 2014 ongewijzigd is gebleven. Naar aanleiding van laatstgenoemde ziekmelding is aan appellante bij besluit van 29 december 2015 met ingang van 7 maart 2016 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
.Kort na de hersteldverklaring per 15 januari 2014 heeft appellante zich weer ziek gemeld. Die ziekmelding is geaccepteerd door het Uwv en heeft uiteindelijk geleid tot toekenning van een WIA-uitkering. Vanaf de ziekmelding op 13 november 2013 zijn de psychische klachten van appellante en haar dagverhaal onveranderd. Ook uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 28 december 2015 dat ten grondslag ligt aan de toekenning van de
WIA-uitkering blijkt hetzelfde klachtenpatroon. Het is dan ook niet aannemelijk dat gedurende de korte periode van 15 januari 2014 tot 10 maart 2014 deze klachten niet of in mindere mate aanwezig waren. Appellante heeft ook voor de onderhavige hersteldverklaring hulp gezocht bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg Pro Persona. Een intakegesprek was gepland op 27 januari 2014, maar is verplaatst naar 17 februari 2014. Daarna is behandeling opgestart die geleid heeft tot de diagnose depressie, PTSS en paniekstoornis met agorafobie.
5. Hetgeen in 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 maart 2014;
- herroept het besluit van 14 januari 2014;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.984,- in totaal;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, in tegenwoordigheid van
L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L. van den IJssel

TM