ECLI:NL:CRVB:2016:1875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
15/3649 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van studiefinanciering op basis van woonadres in basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die studiefinanciering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herziening en intrekking van haar studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had vastgesteld dat appellante niet woonde op het adres waar zij in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven, en had daarom de studiefinanciering herzien. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat zij daadwerkelijk op het brp-adres woonde en dat er voldoende eigendommen van haar aanwezig waren in de woning. Ze verwees naar getuigenverklaringen van buurvrouwen die haar vaak op dat adres hadden gezien. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek door de minister niet onzorgvuldig was geweest, ook al was appellante niet aanwezig tijdens het huisbezoek. De Raad stelde vast dat de hoofdbewoonster van de woning, appellantes schoonzus, voldoende gelegenheid had gekregen om de spullen van appellante te tonen, maar dat er nauwelijks persoonlijke eigendommen van appellante waren aangetroffen.

De Raad concludeerde dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs boden om de bevindingen van de controleurs te weerleggen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister op basis van de beschikbare informatie tot zijn besluit kon komen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3649 WSF
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 april 2015, 14/5046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van 24 juni 2014 (bestreden besluit) waarbij de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 25 januari 2014 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit heeft de minister de vanaf januari 2012 aan appellante toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellante vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Het aan appellante over januari 2012 tot en met januari 2014 te veel betaalde bedrag van € 4.826,25 is daarbij van haar teruggevorderd. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellante niet woont op het adres [adres A] te [woonplaats], waarop zij vanaf 12 december 2011 in de basisregistratie personen (brp) staat ingeschreven.
2.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij daadwerkelijk woont op het
gba-adres. Er zijn voldoende eigendommen van appellante aanwezig in de woning op dit adres. Onder verwijzing naar getuigenverklaringen van buurvrouwen [naam A], [naam B] en [naam C] heeft appellante zich voorts op het standpunt gesteld dat zij niet slechts bij gelegenheid buiten de woning werd aangetroffen, maar dat deze getuigen appellante vaak tegenkwamen en dat ze door één van de getuigen ook in de woning is gezien.
2.2.
Het onderzoek door de minister is daarnaast onvoldoende zorgvuldig geweest. Het huisbezoek door de controleurs op 13 december 2013 was slechts een momentopname en appellante was afwezig, waardoor zij de wel aanwezige zaken niet heeft kunnen tonen. De hoofdbewoonster (appellantes schoonzus) wist niet waar appellante haar kleding en administratie bewaart en het zal haar zijn ontgaan dat appellante veel spullen in dozen in een trapkast bewaart. Voorts is de hoofdbewoonster de Nederlandse taal niet goed machtig, hetgeen ertoe heeft kunnen leiden dat de hoofdbewoonster niet goed heeft begrepen wat van haar werd gevraagd.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.1.
Appellante wordt niet gevolgd in haar betoog dat er op neerkomt dat het onderzoek door de minister onzorgvuldig is geweest omdat zij niet bij het huisbezoek aanwezig was. Voorop staat dat het voor het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek in het algemeen niet noodzakelijk is dat de studerende bij het huisbezoek aanwezig is. In dit geval is dat niet anders. Als zou blijken dat tijdens het huisbezoek bepaalde zaken niet zijn opgemerkt of verkeerd zijn geïnterpreteerd, zoals appellante in dit geval naar voren heeft gebracht, dan is er tijdens de bezwaarfase ruim gelegenheid daarvan melding te maken en desgewenst, indien mogelijk, bewijzen te leveren. Appellante heeft deze mogelijkheid ook benut. Zo heeft appellante naar voren gebracht dat als zij bij het huisbezoek aanwezig was geweest, zij haar boeken, post en administratie had kunnen tonen die zich in de trapkast bevonden en dat zich in de wandkast en in een schuurtje meer kleding van appellante bevond. De minister heeft daar echter terecht tegenover gesteld dat de hoofdbewoonster ruim gelegenheid is geboden om appellantes spullen, zoals kleding, te tonen door kasten te openen. Dit heeft de schoonzus ook gedaan en er werden vrijwel geen tot appellante herleidbare spullen aangetroffen. Nu de trapkast en het schuurtje gezamenlijk gebruikte ruimten in en bij de woning zijn, kon de hoofdbewoonster niet geheel onwetend worden geacht over waar appellantes spullen lagen.
3.2.2.
Dat de hoofdbewoonster de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, zoals appellante heeft gesteld, is tijdens het onderzoek niet gebleken. In het rapport van 3 januari 2014 is vermeld dat de hoofdbewoonster de Nederlandse taal niet zo goed beheerste, maar dat zij de controleurs wel begreep door bevestigend of ontkennend te antwoorden. Tevens kon ze redelijk Nederlands spreken en zich verstaanbaar maken, in ieder geval voldoende om de controle te laten plaatsvinden. Blijkens het rapport reageerde de hoofdbewoonster adequaat op de door de controleurs gestelde vragen en gedane verzoeken om spullen te tonen.
3.3.
Niet is gebleken dat de controleurs in hun rapport van 3 januari 2014 een onjuiste weergave van hun bevindingen van het huisbezoek hebben gegeven. Zij hebben al hetgeen zij van appellante hebben aangetroffen genoteerd en een verklaring bij de hoofdbewoonster afgenomen die ook door de hoofdbewoonster is ondertekend. De door appellante aangevoerde gronden kunnen daarom niet leiden tot het oordeel dat niet mag worden afgegaan op hetgeen is vermeld in het rapport.
3.4.
Uit de getuigenverklaringen blijkt een onvoldoende weerlegging van de bevindingen van de controleurs. Terecht heeft de rechtbank daarbij van doorslaggevend belang geacht dat volgens deze bevindingen nauwelijks persoonlijke eigendommen van appellante zijn aangetroffen, terwijl appellante stelt al twee jaar op het brp-adres te wonen. De getuigenverklaringen zien voorts onvoldoende concreet op de periode in geding.
3.5.
Wat is overwogen in 3.1 tot en met 3.4 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met enige aanvulling van de gronden waarop deze rust.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.G. van den Berg

MO