ECLI:NL:CRVB:2016:1875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van studiefinanciering op basis van woonadres in basisregistratie personen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die studiefinanciering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herziening en intrekking van haar studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had vastgesteld dat appellante niet woonde op het adres waar zij in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven, en had daarom de studiefinanciering herzien. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Appellante voerde aan dat zij daadwerkelijk op het brp-adres woonde en dat er voldoende eigendommen van haar aanwezig waren in de woning. Ze verwees naar getuigenverklaringen van buurvrouwen die haar vaak op dat adres hadden gezien. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek door de minister niet onzorgvuldig was geweest, ook al was appellante niet aanwezig tijdens het huisbezoek. De Raad stelde vast dat de hoofdbewoonster van de woning, appellantes schoonzus, voldoende gelegenheid had gekregen om de spullen van appellante te tonen, maar dat er nauwelijks persoonlijke eigendommen van appellante waren aangetroffen.
De Raad concludeerde dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs boden om de bevindingen van de controleurs te weerleggen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister op basis van de beschikbare informatie tot zijn besluit kon komen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.