ECLI:NL:CRVB:2016:1871
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na beëindiging dienstverband
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als verzorgende nachtdienst, heeft zich op 10 februari 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 15 mei 2014, werd vastgesteld dat zij geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante per 15 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellante werd bestreden.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van haar gezondheidstoestand niet correct heeft beoordeeld en dat er onzorgvuldig is gehandeld door niet te wachten op aanvullende informatie van haar behandelend neuroloog. De neuroloog had gesuggereerd dat appellante mogelijk lijdt aan een conversiestoornis. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de informatie van de huisarts geen nieuwe gezichtspunten biedt die de eerdere beoordeling kunnen ondermijnen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij geschikt wordt geacht voor haar werkzaamheden als verzorgende nachtdienst. De uitspraak is gedaan op 18 mei 2016.