ECLI:NL:CRVB:2016:1871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
15-4309 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na beëindiging dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als verzorgende nachtdienst, heeft zich op 10 februari 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 15 mei 2014, werd vastgesteld dat zij geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante per 15 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellante werd bestreden.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van haar gezondheidstoestand niet correct heeft beoordeeld en dat er onzorgvuldig is gehandeld door niet te wachten op aanvullende informatie van haar behandelend neuroloog. De neuroloog had gesuggereerd dat appellante mogelijk lijdt aan een conversiestoornis. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de informatie van de huisarts geen nieuwe gezichtspunten biedt die de eerdere beoordeling kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij geschikt wordt geacht voor haar werkzaamheden als verzorgende nachtdienst. De uitspraak is gedaan op 18 mei 2016.

Uitspraak

15/4309 ZW
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 april 2015, 14/5590 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was werkzaam als verzorgende nachtdienst. Haar dienstverband is op
31 december 2013 beëindigd en wegens deze werkloosheid ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante heeft zich op 10 februari 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In verband hiermee heeft zij op 15 mei 2014 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 15 mei 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van verzorgende nachtdienst. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2014 vastgesteld dat appellant per
15 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
8 juli 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort weergegeven – aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante aspecten van haar gezondheidstoestand niet dan wel onjuist bij zijn beoordeling heeft betrokken. Het is tevens onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de opgevraagde informatie niet heeft afgewacht. De behandelend neuroloog stelt dat het beeld van appellante het meest lijkt te passen bij een conversiestoornis. Onder verwijzing naar artikel 19, vijfde lid, van de Ziektewet (ZW) stelt appellante ten slotte dat zij nu de kwalificaties mist om de werkzaamheden te verrichten bij een soortgelijke werkgever. Zij beschikt immers niet over het vereiste diploma. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft appellante informatie van de huisarts ingebracht, waaronder een verwijsbrief naar revalidatiecentrum Groot-Klimmendaal en de reactie van revalidatiearts H.S. Bleeker.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In dit geval betreft het de functie van verzorgende nachtdienst.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante op het spreekuur van 15 mei 2014 lichamelijk en psychisch onderzocht en was daarbij op de hoogte van de door de reumatoloog gestelde diagnose fibromyalgie. Deze arts concludeerde dat appellante beperkt te achten is voor fysiek zwaar werk en hoog energetisch werk. Het laatste verrichte werk in de functie van verzorgende nachtdienst omvatte volgens appellante echter lichte werkzaamheden in afwisselende houdingen in staan, lopen en zitten. Daarom is appellante volgens de verzekeringsarts voor dit werk geschikt te achten.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht en appellante lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 8 juli 2014 is vermeld dat de bevindingen bij het onderzoek lichte statiekafwijkingen, overgewicht, aanwijzingen voor een matige conditie en een lichte verhoging van de tensie als toevalsbevinding, laten zien. Deze bevindingen vormen geen aanleiding om aan te nemen dat de door appellante beschreven werkzaamheden niet passend zouden zijn. Aan de diagnose fibromyalgie heeft de verzekeringsarts ruim voldoende aandacht besteed en dit vormt evenmin een aanleiding om arbeidsongeschiktheid voor de uitermate lichte maatgevende arbeid aan te nemen.
4.4.
De in beroep overgelegde informatie van de reumatoloog van 2 september 2014 en de neuroloog van 6 november 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven het standpunt te wijzigen. In het rapport van 22 april 2014 heeft deze arts te kennen gegeven dat het beeldvormend onderzoek c.q. de slijtageverschijnselen van de lumbale wervelkolom en de relevante bevindingen wat betreft de consistentie goed aansluiten bij het moeizaam bewegen en het overgewicht dat is vastgesteld door de verzekeringsarts. Tevens zijn er zoals verwacht geen neurologische afwijkingen. De lijdensdruk die appellante ervaart van een chronisch ziektebeeld wat door reumatologen beschreven wordt als fibromyalgie is begrepen door de artsen. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat appellante daarmee ongeschikt moet worden geacht voor haar werk als verzorgende nachtdienst.
4.5.
Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist moet worden gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de huisarts in essentie geen nieuwe gezichtspunten bevat ten opzichte van de informatie die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij de beoordeling is betrokken. Dat, zoals gesteld, sprake zou zijn van een conversiestoornis kan uit deze informatie niet zonder meer worden opgemaakt. Daarvoor mist een afdoende medische onderbouwing. De enkele opmerking van de neuroloog dat het beeld het meest lijkt te passen bij een dergelijke stoornis, is daartoe onvoldoende. Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 15 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L van den IJssel

RB