ECLI:NL:CRVB:2016:1869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
15-4533 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek om vergoeding van schade en het recht op ziekengeld werd afgewezen. Appellant, die als test engineer werkte, meldde zich op 27 januari 2011 ziek vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant per 16 februari 2013 niet meer arbeidsongeschikt was, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding op 11 februari 2014, na een val, werd appellant opnieuw onderzocht. Het Uwv stelde vast dat appellant per 7 april 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en vastgesteld dat hij geschikt was voor de eerder geduide functies, ondanks zijn klachten. Appellant voerde aan dat zijn schouderklachten zwaardere beperkingen met zich meebrachten, maar de Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om het standpunt van de verzekeringsarts te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op ziekengeld op basis van zijn medische toestand.

Uitspraak

15/4533 ZW
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 mei 2015, 14/5811 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als test engineer toen hij zich op 27 januari 2011 heeft ziek gemeld wegens psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 16 februari 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen onder meer in staat geacht functies als productiemedewerker textiel, assemblagemedewerker B verlichting en algemeen operationeel medewerker te vervullen. Appellant heeft zich op 11 februari 2014 ziek gemeld met lichamelijke klachten na een val in huis. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 13 maart 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant per 7 april 2014 geschikt geacht voor de eerder geduide functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2014 vastgesteld dat appellant per 7 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 augustus 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat op grond van zijn medisch objectiveerbare beperkingen aan zijn schouder, beperkingen moeten worden aangenomen op het gebruik van handen en armen. Ook moeten zwaardere beperkingen worden aangenomen op de aspecten tillen, dragen en trekken. Omdat in de functie productiemedewerker textiel met twee armen boven schouderhoogte moet worden gewerkt, is deze functie niet geschikt. Volgens appellant heeft hij daarom nog altijd recht op ziekengeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de in beroep overgelegde medische informatie.
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enige arbeid heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant is op het spreekuur van 13 maart 2014 door een arts onderzocht die heeft vastgesteld dat sprake was van locomotore klachten, maar dat appellant binnen vier weken weer geschikt te achten is voor de (fysiek niet zware) geduide functies. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens dossieronderzoek verricht, informatie opgevraagd bij de huisarts, waaronder een specialistenbrief van de orthopedisch chirurg die heeft geconcludeerd dat sprake is van myogene pijn aan de rechterschouder na een val. Tevens is appellant op het spreekuur van 23 juni 2014 lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat ten tijde van de datum in geding appellant beperkt te achten was voor het zijwaarts heffen van de rechterarm boven 90 graden op basis van spierpijnklachten na een contusio van de schouder. Voor het overige zijn de beperkingen aan de orde zoals vastgesteld tijdens de voorgaande WIA-beoordeling. Appellant is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondanks de toegenomen beperking van de rechterschouder geschikt te achten voor de functie van productiemedewerker textiel, omdat in deze functie weliswaar boven schouderhoogte actief zijn voorkomt bij het draad opspannen, maar dat dit met de linkerarm kan geschieden.
4.3.
De in beroep overgelegde informatie van de neuroloog van 18 augustus 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het standpunt te wijzigen. In het rapport van 12 januari 2015 is vermeld dat de informatie van de neuroloog geen volledige uitsluitsel geeft omtrent de aard van de oorzaak. Enerzijds is er afwezigheid van een evidente irritatie van de onderste zenuwwortel bij onderzoek, anderzijds is er eventueel operabele drukuitoefening op de wortel bij beeldvormend onderzoek. Bij het lichamelijk onderzoek meldt de neuroloog echter normale reflexen en coördinatie met een iets veranderde gevoeligheid van de binnenzijde van de onderarm rechts. Als dit de oorzaak is van de ervaren pijnklachten van de rechterschouder en -arm, ligt dit buiten de anatomische structuren van het schoudergewricht. Hiermee is er geen noodzaak tot grote beperkingen in gebruik van de rechterarm. Het is echter moeilijk de armklachten volledig te negeren, reden waarom voortdurend werken boven schouderhoogte ontraden zou moeten worden. Incidenteel gebruik van de rechterschouder is echter wel mogelijk. Daarmee behoort de functie van de productiemedewerker textiel – waarbij boven schouderhoogte werken slechts incidenteel voorkomt – op de datum in geding tot de mogelijkheden.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie ingebracht op grond waarvan zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvoldoende duidelijk beeld heeft gehad van de medische toestand van appellant op de datum in geding. Daarom bestaan er onvoldoende aanknopingspunten om het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L. van den IJssel

RB