ECLI:NL:CRVB:2016:1841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
15/4067 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ziekengelduitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld wegens rugklachten en later ook psychische klachten. Appellant, werkzaam als Tig-lasser, meldde zich op 12 oktober 2010 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant na de voorgeschreven wachttijd vanaf 9 oktober 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant had in 2013 tijdelijk arbeid hervat, maar meldde zich opnieuw ziek in 2013 vanwege psychische klachten. Het Uwv stelde vast dat appellant per 8 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij leed aan een ernstige depressieve stoornis en PTSS, waarvoor hij onder behandeling was. De Raad beoordeelde of de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig hadden gehandeld en of hun conclusies over de geschiktheid van appellant voor arbeid juist waren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat hun rapportages inzichtelijk en gemotiveerd waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4067 ZW
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
21 mei 2015, 15/532 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Voor appellant is verschenen mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als Tig-lasser toen hij zich op 12 oktober 2010 heeft ziek gemeld wegens lage rugklachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 9 oktober 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht functies als wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, tester/controleur elektro en productiemedewerker (samensteller van producten) te vervullen. Van januari tot mei 2013 heeft appellant hervat in arbeid in de functie van medewerker pizzeria voor twee en een half uur per week. Appellant heeft zich op 29 november 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten en rugklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Appellant heeft naar aanleiding van deze ziekmelding meerdere keren het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, voor het laatst op 28 november 2014. Deze arts heeft na onderzoek psychische en lichamelijke beperkingen aangenomen en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Met inachtneming van deze beperkingen is appellant per 8 december 2014 geschikt geacht voor het vervullen van de functie samensteller in combinatie met de functie van medewerker pizzeria. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2014 vastgesteld dat appellant per 8 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
22 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 januari 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis en PTSS. Hiervoor is hij onder behandeling bij een psychiater verbonden aan GGZ Friesland. Als gevolg hiervan heeft appellant zodanige psychische beperkingen dat dit hem buiten staat stelt om werkzaamheden te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie ingebracht van zijn behandelend psychiater van 13 juli 2015, waarin de diagnose ernstige depressieve stoornis en PTSS is gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Appellant heeft van januari tot mei 2013 hervat in de functie van medewerker pizzeria voor twee en een half uur per week. In dit geval geldt dan als maatstaf: dit werk aangevuld met ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 oktober 2014 blijkt ook dat de verzekeringsartsen deze maatstaf hebben gehanteerd.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij over hun bevindingen inzichtelijk en gemotiveerd hebben gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellant meerdere malen op een spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van het bezwaar van appellant, ook dossieronderzoek verricht en appellant op de hoorzitting onderzocht. Bij de beoordeling beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over alle voorhanden informatie van de behandelend psychologen verbonden aan de GGZ Friesland. In het rapport van 21 januari 2015 is vermeld dat sprake is van een toestand met rugklachten na eerdere herniaproblematiek. Daarnaast zijn er psychische klachten op grond van een depressie en chronische PTSS na oorlogservaringen. De verzekeringsarts heeft naast beperkingen voor de lichamelijke belastingen nu ook beperkingen op basis van de psychische klachten vastgesteld. Ondanks de vastgestelde psychiatrische classificaties, heeft de verzekeringsarts geen duidelijke afwijkingen waargenomen, behalve een zekere geprikkeldheid die zich uit in boosheid. Verder is het mogelijk dat, hoewel niet duidelijk waargenomen in interactie, een depressie, zeker met gebruik van antidepressiva, een beperking in de waakzaamheid meebrengt. De vastgestelde voorwaarden (betreffende afleiding door anderen, storingen en onderbrekingen, persoonlijk risico, beroepsmatig autorijden) passen hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed bij. Aan de prikkelbaarheid wordt met de beperking op het aspect conflicthantering tegemoetgekomen. De beperkingen voor de lichamelijke belastingen passen, ten slotte, bij de bekende toestand van rug en heupen.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de GGZ Friesland geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een onvoldoende duidelijk beeld heeft gehad van de beperkingen van appellant per 8 december 2014. Zoals ook ter zitting door de gemachtigde van het Uwv is bevestigd, levert deze informatie in essentie geen nieuwe medische gezichtspunten op in vergelijking met de al bij de beoordeling betrokken informatie van de GGZ. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat inzichtelijk en begrijpelijk is gemotiveerd, wordt dan ook niet voor onjuist gehouden. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 8 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L. van den IJssel

MK