ECLI:NL:CRVB:2016:1829
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), welke aanvraag door de verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet was aangetoond dat de appellant ondergedoken was om aan vervolging te ontkomen. De Raad overwoog dat de appellant geen vervolging had ondergaan en dat er geen aanwijzingen waren dat zijn vader, die omkwam tijdens een vuurgevecht met Japanse militairen, ten gevolge van vervolging was overleden. De Raad concludeerde dat de situatie van de appellant niet kon worden aangemerkt als onderduik in de zin van de Wuv en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Daarnaast werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, omdat de totale procedure langer dan twee en een half jaar had geduurd. De Raad veroordeelde de verweerder tot betaling van € 500,- aan de appellant.