ECLI:NL:CRVB:2016:1820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
14-7123 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van medicinale cannabis en de kenbaarheid van beleidswijzigingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis aan appellante, die lijdt aan aangezichtspijnen als gevolg van een schedeltrauma. Appellante ontving sinds 2004 bijzondere bijstand voor deze kosten, maar haar aanvraag voor continuering van deze bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van Oldambt afgewezen. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) als voorliggende voorzieningen moeten worden aangemerkt, waardoor de aanvraag voor bijstand niet kon worden toegewezen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de wijziging van het beleid per 1 januari 2013 niet voldoende kenbaar was gemaakt, waardoor zij niet in staat was om tijdig contact op te nemen met haar zorgverzekeraar voor een mogelijke vergoeding van de kosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat, zelfs als appellante eerder op de hoogte was gesteld van de beleidswijziging, dit niet had geleid tot een andere uitkomst, aangezien zij om persoonlijke redenen niet van zorgverzekeraar wilde veranderen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

14/7123 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 november 2014, 14/1256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. van der Veen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft aangezichtspijnen als gevolg van een schedeltrauma in 2000. Ter bestrijding van de pijnklachten gebruikt zij cannabis, die zij betrekt van de plaatselijke coffeeshop. Appellante ontving sinds 2004 bijzondere bijstand voor de hieraan verbonden kosten, laatstelijk over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. Appellante heeft op 29 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor continuering van de bijzondere bijstand voor deze kosten. Bij besluit van 11 september 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 17 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 september 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) als voorliggende voorzieningen moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij besluit van 20 september 2012 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van medicinaal te gebruiken cannabis toegewezen voor de periode van
1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. Deze toewijzing was gebaseerd op de “beleidsregels bijzondere bijstand Meetlat voor Maatwerk 1 januari 2012” (beleid 2012). Het college heeft op 27 november 2012 de “beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Oldambt Meetlat voor Maatwerk 2013” (beleid 2013) vastgesteld. In artikel 12 van het beleid 2013 is bepaald dat ten aanzien van medische kosten de Zvw en de AWBZ als passende en toereikende voorliggende voorzieningen worden aangemerkt en dat alle noodzakelijke medische kosten daarin zijn opgenomen.
4.2.
Ter zitting is vastgesteld dat niet meer in geschil is dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zvw en de AWBZ in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen dienen te worden beschouwd en dat ten aanzien van de kosten van medicinaal te gebruiken cannabis het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, in beginsel aan bijstandsverlening aan de weg staat. Voorts is niet in geschil dat het beleid 2013 in december 2012 op een juiste wijze is bekendgemaakt, onder meer door publicatie in de Oldambster en op de website van de gemeente Oldambt, en dat het beleid 2013 op 1 januari 2013 in werking is getreden.
4.3.
In geschil is of de wijziging van het beleid per 1 januari 2013 ook aan appellante kenbaar gemaakt had moeten worden en of voldoende rekening is gehouden met de gevolgen van deze wijziging voor appellante. Appellante heeft toegelicht dat zij niet is staat is geweest om tijdig contact op te nemen met haar ziektekostenverzekeraar dan wel met een andere ziektekostenverzekeraar om te bezien of er aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding voor de kosten van medicinaal te gebruiken cannabis.
4.4.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 27 januari 2014 heeft appellante meegedeeld dat zij nog geen navraag had gedaan bij haar ziektekostenverzekeraar of er een vergoeding voor de kosten van medicinaal te gebruiken cannabis kon worden toegekend. Ter zitting bij de Raad heeft appellante meegedeeld dat zij nog steeds dezelfde ziektekostenverzekeraar heeft, deze verzekeraar geen vergoeding daarvoor verstrekt en dat zij niet van verzekeraar zal wijzigen vanwege andere door de verzekeraar verleende verstrekkingen/vergoedingen en de gevolgen voor de hoogte van de te betalen premie bij het overstappen naar een andere verzekeraar.
4.5.
Gelet op 4.4 had het in het geval van appellante niet uitgemaakt als zij eerder persoonlijk op de hoogte was gesteld van de wijziging in het beleid. Ook als zij daartoe persoonlijk op de hoogte was gesteld, had zij daar om haar moverende redenen niets mee gedaan. De in 4.3 weergegeven grond slaagt reeds daarom niet.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en J.H.M. van de Ven en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.G. van den Berg

HD