ECLI:NL:CRVB:2016:1812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-verifieerbare stortingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante ontving sinds 8 augustus 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft de bijstand van appellante opgeschort omdat zij geen bankafschriften had ingeleverd. Na het indienen van de ontbrekende stukken heeft het dagelijks bestuur de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 17.618,45 teruggevorderd, omdat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van een zakelijke bankrekening en een bedrijf dat op haar naam stond.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en dat het college had moeten afzien van bruto terugvordering. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat de stortingen op haar rekening niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de herkomst en het doel van de stortingen niet verifieerbaar zijn en dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.