ECLI:NL:CRVB:2016:1806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/4686 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doorbetaling vaste lasten aan Essent en uitvoering afspraken

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 juni 2015 het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had afspraken gemaakt met de gemeente over de betaling van zijn vaste lasten aan Essent. De gemeente droeg zorg voor de betaling van deze lasten, maar appellant maakte bezwaar tegen een betalingsachterstand die door Essent was gemeld. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, stellende dat het zich aan de gemaakte afspraken had gehouden. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 4 april 2016 was appellant niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door J. Boonstra. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad concludeerde dat het college inderdaad op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de afspraken met appellant. Appellant had verzocht om herziening van de afspraken en meldde complicaties bij de uitbetaling van de bijstand, maar de Raad vond geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/4686 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 juni 2015, 15/905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Boonstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op verzoek van appellant werd de bijstand per 1 juli 2014 in de kas van de gemeente Leeuwarden gestort. De gemeente droeg op grond van artikel 57 van de WWB zorg voor de betaling van de vaste lasten van appellant aan diverse instanties, waaronder Essent, en betaalde het resterende deel van de bijstand contant aan appellant uit. Met ingang van
1 augustus 2014 werd de bijstand evenredig verdeeld over appellant en zijn partner, mevrouw [B.] (B). De gemeente regelde alleen de betaling van de vaste lasten voor zover die voor rekening komen van appellant. B droeg zelf zorg voor de betaling van haar (evenredig) deel van de vaste lasten.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een bericht van Essent van 20 september 2014 waarin melding wordt gemaakt van een betalingsachterstand.
1.4.
Bij besluit van 9 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college, nadat hij het bezwaar op grond van artikel 79 van de WWB ontvankelijk heeft geacht, het bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat hij zich aan de met appellant gemaakte afspraken - zoals genoemd in 1.2 - heeft gehouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Uit de voorhanden stukken blijkt dat het college per 1 juli 2014 overeenkomstig het verzoek van appellant de maandelijkse facturen van Essent van € 155,- rechtstreeks doorbetaalt aan dit bedrijf. In augustus 2014 heeft appellant per e-mailbericht aan het college verzocht alleen zijn (evenredig) deel van de betaling aan Essent over te maken, te weten een bedrag van € 77,50, en laten weten dat B voor het andere deel zorg draagt. Bij brief van 25 augustus 2014 heeft het college aangegeven appellant hierin tegemoet te willen komen en zijn deel van de factuur met ingang van 1 augustus 2014 rechtstreeks aan Essent te zullen doorbetalen. Uit het betalingssysteem over de periode van juli 2014 tot en met oktober 2014 (vier termijnen van
€ 155,-) blijkt dat het college het volgende heeft betaald: € 155,- in de maand juli, € 77,50 in de maand augustus en eveneens € 77,50 in de maand september. Het bedrag aan openstaande facturen bij Essent is € 310,-, zijnde de twee openstaande facturen van B voor de maanden augustus en september 2014 alsmede de openstaande factuur voor oktober 2014. Het door het college voor appellant te betalen deel met betrekking tot oktober 2014 was nog niet aan Essent doorbetaald, omdat de bijstand voor die maand nog niet beschikbaar was gesteld. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank desgevraagd bevestigd dat dit de gang van zaken is geweest. De rechtbank is daarom tot het oordeel gekomen dat het college op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de afspraken die hij met appellant heeft gemaakt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant verzoekt in de eerste plaats om herziening van de afspraken met het college, zodat duidelijk is dat Essent hierbij direct betrokken is. Voorts maakt appellant melding van een incompleet dossier. Ten slotte wijst appellant op complicaties bij de uitbetaling van de bijstand waarbij het college weigerachtig is om een geldgarantie te verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding dient uitsluitend de vraag te worden beantwoord of het college op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de door hem met appellant gemaakte afspraken over de betaling van vaste lasten aan Essent.
4.2.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college een juiste uitvoering heeft gegeven aan de afspraken die hij met appellant heeft gemaakt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank - zoals weergegeven in 2 - volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.3.
In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) B. Fotchind

HD