ECLI:NL:CRVB:2016:1801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/2443 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet opgegeven inkomsten uit werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 februari 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant ontving vanaf 20 februari 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij het toekenningsbesluit van 9 april 2013 werd appellant geïnformeerd dat hij extra inkomsten moest doorgeven aan het college. Na een onderzoek door de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst SZW van de gemeente Den Haag, werd vastgesteld dat appellant van 2 oktober 2013 tot en met 28 oktober 2013 werkzaamheden had verricht via Randstad Uitzendbureau, waaruit hij netto € 404,39 had verdiend. Het college herzag de bijstand van appellant over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2013 en vorderde de gemaakte kosten van bijstand terug.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door de inkomsten niet schriftelijk op te geven. De Raad bevestigde dat het college op grond van de WWB verplicht was om de bijstand te herzien en de ten onrechte betaalde kosten terug te vorderen. Appellant voerde aan dat bepaalde betalingen na de periode in geding waren gedaan en dat het teruggevorderde bedrag verlaagd moest worden. Dit argument werd verworpen, omdat de betalingen betrekking hadden op de niet opgegeven werkzaamheden in de periode in geding. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en werd er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/2443 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 februari 2015, 14/10319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Renssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2016. Voor appellant is verschenen mr. Renssen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 20 februari 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij het toekenningsbesluit van 9 april 2013 is, voor zover van belang, aan appellant meegedeeld dat extra inkomsten aan het college moeten worden doorgegeven op het bij dat besluit gevoegde wijzigingsformulier.
1.2.
Naar aanleiding van een IB-signaal van 2 januari 2014 heeft de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst SZW van de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat appellant via Randstad Uitzendbureau van 2 oktober 2013 tot en met
28 oktober 2013 werkzaamheden heeft verricht, waarmee hij (netto) € 404,39 heeft verdiend.
1.3.
Bij besluit van 16 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 oktober 2013 (periode in geding) herzien en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van in totaal € 404,39 van appellant teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat hij op 7 oktober 2013 telefonisch heeft doorgegeven dat hij moest werken, slaagt niet. Niet in geschil is dat appellant in de periode in geding werkzaamheden heeft verricht en hieruit inkomsten heeft genoten. Evenmin is in geschil dat appellant deze werkzaamheden en inkomsten niet schriftelijk op het daarvoor bestemde wijzigingsformulier heeft opgegeven bij het college.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het college ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB gehouden was de bijstand over de periode in geding te herzien. Voorts was het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB gehouden de ten onrechte of teveel betaalde kosten van bijstand terug te vorderen.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat op 28 oktober 2013 € 73,67 is overgemaakt en op
4 november 2013 € 88,52 vanwege zijn werkzaamheden. Volgens appellant zijn deze betalingen ontvangen na de periode in geding en dient daarom het teruggevorderde bedrag te worden verminderd met in totaal € 162,19. Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat de door appellant genoemde betalingen betrekking hebben op de door appellant in de periode in geding verrichte - niet opgegeven - werkzaamheden. Het college heeft die betalingen (inkomsten) terecht toegerekend aan die periode en de terugvordering daarmee tot een juist bedrag berekend.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) B. Fotchind

HD