Uitspraak
29 oktober 2014, 14/1817 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bijstand aangevraagd op 5 september 2013, met een gewenste ingangsdatum van 24 juli 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden verleende bijstand met ingang van 5 september 2013, maar verklaarde het bezwaar tegen de ingangsdatum ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant.
De Raad overwoog dat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand in beginsel wordt toegekend vanaf de datum van aanvraag, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De appellant stelde dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De appellant had in de periode van 16 mei 2011 tot 14 juli 2013 uitkeringen ontvangen van het Uwv, waardoor hij beschikte over voldoende middelen van bestaan.
De Raad concludeerde dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond had verklaard, hoewel dit deels op onjuiste gronden was gebeurd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent bijstandsverlening en de verantwoordelijkheden van de aanvrager.