ECLI:NL:CRVB:2016:1774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/281 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
  • I.G.A.H. Toma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over AOW-pensioen en duurzaam gescheiden leven na scheiding van tafel en bed

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm van een gehuwde, ondanks dat appellante en haar echtgenoot sinds februari 2014 gescheiden van tafel en bed leven. Appellante betoogde dat zij recht had op een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde, omdat zij niet met betrokkene samenwoont en een eigen leven leidt zonder financiële verstrengeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het bleek dat appellante betrokkene nog steeds verzorgde en dat er een financiële verstrengeling was, aangezien zij hem leningen had verstrekt. De Raad oordeelde dat appellante niet als duurzaam gescheiden levend kon worden aangemerkt, omdat zij niet afzonderlijk haar eigen leven leidt en de omstandigheden wijzen op een voortzetting van de zorgrelatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon als voorzitter en I.G.A.H. Toma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 april 2016. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15/281 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2015, 14/8506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 april 2016
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellante is verschenen.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M. Aalbers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 21 januari 2013 gehuwd met [naam betrokkene] (betrokkene). Zij hebben ieder een eigen woning, boven elkaar, met een eigen toegang. Vanwege de medische toestand van betrokkene is appellante hem in toenemende mate gaan verzorgen. De Svb heeft appellante met ingang van juli 2013 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm van een gehuwde. Appellante heeft rechtsmiddelen aangewend tegen deze toekenning. Bij uitspraak van 18 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3769, heeft de Raad geoordeeld dat de Svb appellante terecht een AOW-pensioen heeft toegekend naar de norm van een gehuwde.
1.2.
In februari 2014 zijn appellante en betrokkene gescheiden van tafel en bed.
1.3.
Bij besluit van 29 april 2014 heeft de Svb appellante medegedeeld dat zij, ondanks de scheiding van tafel en bed, nog steeds recht blijft houden op het pensioen voor een gehuwde.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 18 augustus 2014 is het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2014 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat gezien de feitelijke leefsituatie, waarin appellante bij betrokkene verblijft om hem de noodzakelijke zorg te geven, appellante niet kan worden beschouwd als duurzaam gescheiden levend.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Appellante heeft daartoe aangevoerd dat zij niet met betrokkene samenwoont, een eigen leven leidt en dat er geen sprake is van financiële verstrengeling.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. In het bijzonder is in geschil of appellante vanaf de scheiding van tafel en bed in februari 2014 als duurzaam gescheiden levend kan worden aangemerkt.
4.3.
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hun gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat over het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving – al dan niet op termijn – aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.5.
Voor de beoordeling of in dit geval sprake was van een uitzonderingssituatie als hiervoor omschreven, is het volgende van belang. Sinds de scheiding van tafel en bed is appellante betrokkene onveranderd blijven verzorgen en verblijft zij gedurende de dag bij hem. Betrokkene heeft 24 uur per dag persoonlijke verzorging nodig en appellante ondersteunt hem daarin. Appellante verblijft ’s nachts in haar eigen woning, waar betrokkene haar met een bel kan bereiken. Appellante heeft betrokkene ook financieel ondersteund, waardoor sprake is van een financiële verstrengeling. Zij heeft betrokkene leningen verstrekt, die nadien door de dochter van betrokkene zijn terugbetaald. Verder is van belang dat appellante ter zitting heeft gesteld dat zij niet aan betrokkene refereert als haar man, maar betrokkene andersom haar aanmerkt als zijn vrouw. Ook de directe omgeving beschouwt hen als een stel, aangezien appellante iedere dag met betrokkene bezig is.
4.6.
In het licht van deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellante afzonderlijk haar eigen leven leidt als ware zij niet met betrokkene gehuwd. Het gegeven dat appellante beschikt over een eigen woning met een daarbij behorend volledig kostenpatroon, kan daar niet aan afdoen. Dit leidt tot het oordeel dat appellante sinds de scheiding van tafel en bed niet als duurzaam gescheiden levend kan worden aangemerkt.
4.7.
Tot slot wordt opgemerkt dat appellante en betrokkene in januari 2015 zijn gescheiden. De Svb heeft aan appellante sinds februari 2015 een AOW-pensioen toegekend naar de norm van een ongehuwde.
4.8.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) I.G.A.H. Toma
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage)
ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.

AP