ECLI:NL:CRVB:2016:1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
15/634 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uwv. Appellante, geboren in 1986, diende op 26 augustus 2013 een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet Wajong, welke aanvraag na medisch en arbeidskundig onderzoek op 15 oktober 2013 werd afgewezen. Het Uwv oordeelde dat appellante in staat was meer dan 75% van haar maatmaninkomen te verdienen. Het bezwaar tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 8 april 2014.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit op 16 december 2014 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante was het hier niet mee eens en stelde in hoger beroep dat haar klachten niet juist waren beoordeeld en dat zij volledig arbeidsongeschikt was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat appellante in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 11 mei 2016 door voorzitter E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier L.L. van den IJssel.

Uitspraak

15/634 WWAJ
Datum uitspraak: 11 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 december 2014, 14/2079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 mei 2015 heeft mr. Kaya zich als gemachtigde onttrokken.
De Raad heeft, gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de Staatscourant van 2 februari 2016 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 30 maart 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Van de zijde van appellante is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren [in] 1986, heeft op 26 augustus 2013, ontvangen door het Uwv op 29 augustus 2013, een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Deze aanvraag is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 15 oktober 2013 afgewezen, omdat appellante, op het moment dat de arbeidsondersteuning mogelijk kon ingaan, in staat werd geacht om meer dan 75% van haar maatmaninkomen te verdienen. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is, na nader medisch onderzoek, bij besluit van 8 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Samengevat, heeft de rechtbank geoordeeld geen aanleiding te zien het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en te concluderen dat de beperkingen van appellante, zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet juist zijn vastgesteld. Met verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige heeft de rechtbank zich voorts verenigd met de conclusie dat appellante de haar voorgehouden functies moet kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verzocht hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Appellante blijft van mening dat de artsen van het Uwv haar klachten niet juist hebben beoordeeld, dat zij volledig arbeidsongeschikt is, dat haar klachten al sinds haar jeugd aanwezig zijn en deze in de loop der jaren alleen maar zijn toegenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (onder meer: uitspraken van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4918) en 27 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:939), vloeit uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Wajong voort dat indien betrokkene bij zijn aanvraag ouder is dan achttien jaar (dat wil zeggen dat sprake is van een laattijdige aanvraag) en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan (16 weken na de aanvraag) niet arbeidsongeschikt is, er geen recht op deze ondersteuning bestaat. In zo een dergelijke situatie is het, naar het oordeel van de Raad, niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of de betrokkene (op zijn achttiende verjaardag) als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Wat appellante in hoger beroep, zonder nadere medische onderbouwing, heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding voor het oordeel dat in de vastgestelde FML van 30 september 2013 onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellante heeft.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, moet zij in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 15 oktober 2013 is afdoende beargumenteerd dat appellante de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, in tegenwoordigheid van
L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.L. van den IJssel

NK