ECLI:NL:CRVB:2016:1749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
14/7025 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die als engineer elektronica werkte, had zich op 30 juli 2012 ziek gemeld vanwege longklachten. Na een aantal onderzoeken door verzekeringsartsen werd vastgesteld dat hij per 18 november 2013 geschikt was voor zijn werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens besloten dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank Gelderland werd bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen en werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/7025 ZW
Datum uitspraak: 11 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 november 2014, 14/1718 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam als engineer elektronica voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 30 september 2010 beëindigd en wegens deze werkloosheid ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft zich op 30 juli 2012 ziek gemeld wegens longklachten. In verband hiermee heeft hij meerdere malen het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, voor het laatst op 12 november 2013. Deze arts heeft appellant per
18 november 2013 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van engineer elektronica. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2013 vastgesteld dat appellant per 18 november 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de in beroep overgelegde verklaringen van zijn behandelend psychiater drs. W.P.A. van Rooij van 10 maart, 27 mei en 3 juni 2014.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor arbeid. In dit geval is dat de functie van engineer elektronica voor 40 uur per week.
4.2.
Voor het standpunt van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant en dat hij wegens deze klachten niet in staat kan worden geacht zijn arbeid te verrichten, bestaan onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bekend was met depressie klachten van appellant in het verleden en zijn moeite om te reïntegreren, en hij appellant meerdere malen psychisch (en lichamelijk) heeft onderzocht en daarbij geen kenmerken van een ernstige stemmingsstoornis of depressieve stoornis heeft kunnen vaststellen. Ook zijn bij dat onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
4.3.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant psychisch onderzocht en heeft deze arts bij dat onderzoek ook geen mentale beperkingen kunnen objectiveren. Daarbij was deze arts op de hoogte van de informatie van de huisarts waaruit blijkt dat appellant zich op 13 november 2013 heeft gemeld met concentratieproblemen. De huisarts heeft ook vermeld dat sprake is van recidiverende periodes met depressieve klachten, waarbij persoonlijkheidsfactoren een rol speelden. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenals de verzekeringsarts geen essentieel concentratieprobleem heeft kunnen objectiveren heeft deze arts geconcludeerd dat appellant cognitief gezien zijn eigen arbeid moet kunnen verrichten. Bij deze beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen dat sprake was van arbeid met veel verantwoording dat onder redelijke druk moest worden uitgeoefend.
4.4.
In de in beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater Van Rooij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. In het commentaar van 8 mei 2014 op het beroepschrift wordt erop gewezen dat appellant eerst ruim na de datum in geding is verwezen naar de psychiater. Er is dan sprake van een somatoforme stoornis en een aanpassingsstoornis. Hieruit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat appellant op 18 november 2013 ongeschikt zou zijn voor zijn werk. Integendeel, de inzet van de behandeling is juist om appellant weer aan het werk te krijgen door het verbeteren van de copingstijl. Op 3 juni 2014 heeft de behandelend psychiater gesteld dat een te hoge eenzijdige druk richting werkhervatting contraproductief zal werken en herstel zal vertragen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet natuurlijk zoveel mogelijk druk worden vermeden, maar als uitgangspunt geldt wel dat werk niet ziekmakend is. Ook is daarbij van belang dat appellant bij het onderzoek door de verzekeringsarts als bij het eigen onderzoek was gecompenseerd. Dat hernieuwde druk kan ontstaan is begrijpelijk, maar het voert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te ver om appellant om die reden ongeschikt te achten voor zijn arbeid.
4.5.
In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan zou blijken dat sprake zou zijn van een ernstiger medische toestand van appellant dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Er bestaan dan ook onvoldoende aanknopingspunten om het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 18 november 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.S.E.S. Umans

MO