ECLI:NL:CRVB:2016:1744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering wegens niet-wonen op brp-adres
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan betrokkene, die volgens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet op haar basisregistratie personen (brp)-adres woonde. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Minister tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het bezwaar van betrokkene gegrond had verklaard. De Minister had in 2013 studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar na een controle in 2014 concludeerde hij dat betrokkene niet op het brp-adres woonde. De rechtbank oordeelde echter dat het rapport van de controleurs onvoldoende bewijs bood voor deze conclusie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Minister aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden van de Wsf 2000. De Raad wijst op de bevindingen van de controleurs, die tijdens een huisbezoek geen persoonlijke spullen van betrokkene aantroffen, behalve een tandenborstel en enkele kledingstukken. De Raad concludeert dat de omstandigheden die betrokkene aanvoert om haar woonsituatie te verklaren, niet voldoende zijn om de afwezigheid van persoonlijke spullen te rechtvaardigen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de Minister ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van studiefinanciering en de verantwoordelijkheden van zowel de Minister als de betrokkene in het aantonen van de feitelijke woonsituatie. De Raad concludeert dat de Minister terecht de studiefinanciering heeft herzien en het teveel betaalde bedrag heeft teruggevorderd.