ECLI:NL:CRVB:2016:1742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
15-2210 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van woonadres en verklaringen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellante, die niet op haar gemeentelijke basisadres woonde. Appellante was ingeschreven op een adres waar de hoofdbewoner, G.H. Poell, haar vriend was. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar na een huisbezoek door controleurs op 7 juli 2014, waaruit bleek dat appellante niet op het brp-adres woonde, werd de studiefinanciering herzien. De minister concludeerde dat appellante vanaf 1 februari 2013 als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt, wat leidde tot een terugvordering van € 3.343,62. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Overijssel verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verklaring van de hoofdbewoner niet als basis voor de herziening kon dienen, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de geldende rechtspraak rechtvaardigden. De verklaring van de hoofdbewoner werd als geldig beschouwd, ondanks de beweringen van appellante dat deze onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskosten af.

Uitspraak

15/2210 WSF
Datum uitspraak: 11 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 februari 2015, 14/2953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft G.H. Poell hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. A.P. van Stralen, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Stralen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.1.
Appellante stond vanaf 15 januari 2013 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba), nu basisregistratie personen (brp), onder het adres [adres A] te [woonplaats]. Onder dit adres staat ook de vriend van de moeder van appellante, G.H. Poell, ingeschreven, die de hoofdbewoner is.
1.1.2.
De minister heeft, voor zover hier van belang, voor de jaren 2013 en 2014 aan appellante studiefinanciering toegekend op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Deze studiefinanciering is aanvankelijk berekend naar de norm die geldt voor een thuiswonende studerende, maar werd vanaf 1 februari 2013 berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.1.
Op 7 juli 2014 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. Daartoe is een huisbezoek afgelegd op het adres waaronder appellante op dat moment in de brp was ingeschreven om te controleren of zij op dat adres woonde. In de desbetreffende woning is onderzoek gedaan en is een verklaring van de hoofdbewoner opgenomen. Van het onderzoek is op 8 juli 2014 een rapport opgemaakt. Bij het rapport is de verklaring van de hoofdbewoner gevoegd. Deze verklaring is door de hoofdbewoner ondertekend.
1.2.2.
In het rapport is – onder meer – vermeld dat de controleurs in de kamer die de hoofdbewoner als kamer van appellante heeft laten zien, geen spullen hebben aangetroffen die van appellante zijn. Desgevraagd heeft de hoofdbewoner verklaard dat hij de controleurs niet echt spullen van appellante kon laten zien. Hij kon hen alleen een borstel en een krultang van appellante tonen die in een andere kamer lagen. Volgens de hoofdbewoner lagen er verder geen spullen van appellante op het brp-adres. Daarnaast heeft de hoofdbewoner verklaard dat appellante eigenlijk bijna nooit op het brp-adres slaapt. Normaal slaapt zij bij haar moeder, aldus de hoofdbewoner.
1.3.
De minister heeft, voor zover hier van belang, op basis van het rapport en de verklaring die onder 1.2.2 zijn weergegeven bij besluit van 12 juli 2014 de vanaf 1 februari 2013 aan appellante toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellante vanaf die datum is aangemerkt als thuiswonende studerende. Het aan appellante over de periode februari 2013 tot en met juli 2014 te veel betaalde bedrag van € 3.343,62 is daarbij van haar teruggevorderd.
1.4.
De minister heeft het tegen het besluit van 12 juli 2014 gemaakte bezwaar bij besluit van 16 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsdeskundige afgelegde en ondertekende verklaring. Aan het achteraf intrekken of ontkennen van een dergelijke verklaring komt volgens deze rechtspraak weinig betekenis toe. De rechtbank is dan ook voorbijgegaan aan de stelling van de hoofdbewoner waarbij hij terugkomt van de verklaring die hij tegenover de controleurs heeft afgelegd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaring van de hoofdbewoner, dat appellante bijna altijd bij haar moeder slaapt en dat zij vrijwel geen spullen op het brp-adres heeft liggen, wordt onderstreept door de waarnemingen die de controleurs blijkens het rapport van het huisbezoek tijdens dat bezoek hebben gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister hieruit heeft mogen concluderen dat appellante niet op haar brp-adres woonde.
3. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat de verklaring van de hoofdbewoner niet als grondslag kan dienen voor de herziening van de aan haar toegekende studiefinanciering. De verklaring is onjuist. De hoofdbewoner heeft niet tegen de controleurs gezegd dat appellante bijna nooit op het brp-adres sliep. Volgens de hoofdbewoner hebben de controleurs dit verzonnen. De hoofdbewoner heeft de verklaring ongezien voor akkoord ondertekend. Hij ziet dat als een bijwerking van zijn psychiatrische ziekte.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en op hoofdlijnen de daartoe gegeven overwegingen. De hogerberoepsgrond van appellante dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de hoofdbewoner, treft geen doel. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanig bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan dat op het door de rechtbank omschreven, volgens vaste rechtspraak geldende, uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De enkele stelling dat de controleurs onwaarheden in de verklaring van de hoofdbewoner zouden hebben opgenomen, is in dit verband onvoldoende. Daarbij acht de Raad van belang dat de hoofdbewoner de verklaring heeft ondertekend. Daarmee heeft hij bevestigd dat hij de verklaring heeft gelezen of dat deze aan hem is voorgelezen, dat hij de inhoud van de verklaring begrijpt en dat deze overeenkomt met hetgeen hij mondeling heeft verklaard. Het betoog dat de hoofdbewoner als een bijwerking van een psychiatrische ziekte de verklaring niet eerst heeft gelezen, voordat hij deze heeft ondertekend, is met geen enkel medisch gegeven onderbouwd.
4.2.
Uit hetgeen in 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

AP