ECLI:NL:CRVB:2016:1738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van woonsituatie en huisbezoek
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant, die was toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 3 november 2012 studiefinanciering toegekend aan appellant, berekend naar de norm voor uitwonende studenten. Echter, na een huisbezoek op 22 oktober 2013, waarbij de woonsituatie van appellant werd onderzocht, concludeerden de controleurs dat appellant niet op het adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering, waarbij appellant als thuiswonende student werd aangemerkt en een bedrag van € 1.365,- werd teruggevorderd.
Appellant ging in beroep tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht baseerde op de bevindingen van de controleurs en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het gba-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. Appellant stelde dat de hoofdbewoner de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, maar de rechtbank vond deze stelling niet overtuigend.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de waarnemingen van de controleurs voldoende feitelijke grondslag boden voor de herziening van de studiefinanciering. De Raad wees erop dat er geen persoonlijke spullen van appellant in de woning waren aangetroffen en dat de verklaringen van appellant niet voldoende specifiek waren om aan de bevindingen van de controleurs te twijfelen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 11 mei 2016.