ECLI:NL:CRVB:2016:1712
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als productiemedewerkster werkzaam was, had zich op 3 maart 2010 ziek gemeld vanwege fysieke klachten. Het Uwv concludeerde dat zij na de voorgeschreven wachttijd per 29 februari 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante werd geschikt geacht voor verschillende functies, waarna zij in aanmerking werd gebracht voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW).
Na een nieuwe ziekmelding op 26 april 2013, in verband met knie-, enkel- en rugklachten, heeft appellante meerdere keren een (bedrijfs)arts bezocht. De arts concludeerde dat appellante per 24 januari 2014 weer geschikt was voor de eerder voorgehouden functies. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante per die datum geen recht meer had op ziekengeld. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar belastbaarheid in de functie van productiemedewerker werd overschreden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies van de artsen zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.