ECLI:NL:CRVB:2016:1701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
15/551 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering naar norm voor thuiswonende studerende en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap herzien als thuiswonend, wat leidde tot terugvordering van te veel betaalde studiefinanciering. De minister had vastgesteld dat de appellant op hetzelfde adres als zijn ouders stond ingeschreven, wat de herziening rechtvaardigde. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij feitelijk in een andere gemeente woonde en dat hij onterecht geen uitwonendenbeurs had gekregen. Hij stelde dat de minister hem niet had geïnformeerd over de adrescontrole en dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn inschrijving. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van de appellant niet wezenlijk nieuw waren en dat de minister geen aanleiding had hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herziening van de studiefinanciering in overeenstemming was met de wetgeving.

Uitspraak

15/551 WSF
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 december 2014, 14/943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Schuurman hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016. Namens appellant is
mr. Schuurman verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
De minister heeft aan appellant vanaf 1 september 2012 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2013 heeft de minister appellant vanaf 1 september 2012 alsnog als thuiswonend aangemerkt, de vanaf september 2012 toegekende studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en de als gevolg daarvan te veel betaalde studiefinanciering teruggevorderd. Aan de herziening en aan de terugvordering over de periode september 2012 tot en met augustus 2013 heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit een adrescontrole is gebleken dat appellant op 1 september 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) onder hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn ouders ( [adres] ).
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 december 2013
(bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij vanaf 15 augustus 2012 feitelijk woonde in [gemeente 1] . Het is onterecht dat hij in die periode geen uitwonendenbeurs krijgt louter omdat hij vergeten is zich in te schrijven bij de gemeente [gemeente 2] . Weliswaar had de minister geen wettelijke plicht meer om waarschuwingsbrieven te sturen, maar blijkens de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) deed de minister dat ten tijde van appellants aanvraag om studiefinanciering in 2012 nog wel. De minister heeft voorts niet kunnen verklaren waarom in het geval van appellant een jaar lang geen adrescontrole is verricht, terwijl de adresbestanden van DUO en de gba gekoppeld zijn. Door de koppeling is de minister immers direct op de hoogte van een adresafwijkingen en worden studenten daarover normaliter binnen twee maanden ingelicht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.2.1.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd.
4.2.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en op hoofdlijnen de daartoe gegeven overwegingen, die hebben geleid tot de conclusie dat de minister in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
4.3.
In aanvulling hierop wordt erop gewezen dat de informatie op de website van de DUO waarop appellant zich heeft beroepen, onmiskenbaar betrekking heeft op de wettelijke regeling zoals die gold tot 10 december 2011. Dat die informatie begin 2012, toen appellant zijn aanvraag om toekenning van studiefinanciering deed, nog op de website stond, betekent niet dat de minister gehouden was onder het recht dat vanaf 10 december 2011 gold, studerenden op een vergelijkbare wijze te informeren over de (mogelijke) discrepantie tussen het gba-adres en de (overige) aanvraaggegevens. Deze informatie kan bovendien ook overigens bezwaarlijk van betekenis worden geacht ten tijde van appellants aanvraag, nu deze hem immers niet onthief van de voorwaarden waaraan hij voor toekenning van uitwonendenfinanciering moest voldoen. Naar eigen zeggen is hij zich daarvan ook bewust geweest.
4.4.
De stelling van appellant dat de minister de studerende er, los van wat is overwogen in 4.3, normaliter op wijst dat uit een bestandsvergelijking blijkt dat er studiefinanciering wordt toegekend die is berekend naar de norm van een uitwonende studerende, terwijl deze studerende nog is ingeschreven onder het adres van (een van) zijn ouders, leidt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft uitgesproken. Zoals de minister ter zitting heeft toegelicht vindt deze vergelijking niet eerder plaats dan nadat een aanvullende beurs is aangevraagd. Appellant heeft niet onmiddellijk na zijn verhuizing, maar pas op een later moment een aanvullende beurs aangevraagd, zodat vergelijking van de adresgegevens niet eerder aan de orde was dan kort voorafgaand aan de herziening. Van gelijke of vergelijkbare gevallen waarin de minister van herziening heeft afgezien, is niet gebleken. Tot slot kan worden vastgesteld dat de herziening in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7.1 van de Wsf 2000, en binnen de in dat artikel voorgeschreven termijn, heeft plaatsgevonden.
4.5.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) C.M.A.V. van Kleef
JvC