ECLI:NL:CRVB:2016:1692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
14/5383 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en geschil over pensioenopbouw

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had aangevraagd. De appellant, woonachtig in Turkije, stelde dat hij recht had op een pensioen van 8%, terwijl de Sociale verzekeringsbank (Svb) hem slechts een pensioen van 4% toekende. De Svb had eerder vastgesteld dat appellant niet langer in Nederland had gewerkt dan de door hen aangenomen periode van één jaar en negen maanden. Appellant had geen overtuigende bewijzen overgelegd die zijn claim ondersteunden.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen een eerdere beslissing van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant nieuwe stukken overgelegd, maar de Svb heeft opnieuw geconcludeerd dat de informatie niet voldoende was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad overwoog dat de verklaring van de eigenaar van de coffeeshop waar appellant werkte, ongedateerd was en dat de door appellant overgelegde documenten niet konden aantonen dat hij langer dan de vastgestelde periode in Nederland had gewerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 23 april 2014 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 6 november 2014 ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding van appellant werd afgewezen, omdat hij geen bewijs had geleverd van gemaakte kosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met R.I. Troelstra als griffier.

Uitspraak

14/5383 AOW, 14/6613 AOW
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2014, 14/2867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een nieuwe beslissing op bezwaar van 6 november 2014 overgelegd.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij heeft daarbij vermeld dat hij van 1 augustus 1975 tot 29 december 1977 in Rotterdam heeft gewoond en aldaar van 1 september 1975 tot 29 december 1977 in [coffeeshop] werkzaam is geweest.
1.2.
De Svb heeft navraag gedaan bij de gemeente Rotterdam en bij het Pensioenfonds Horeca en Catering (pensioenfonds). Bij beide instanties was appellant niet bekend. De Svb heeft vervolgens appellant bij besluit van 5 juli 2013 een pensioen op grond van de AOW geweigerd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 23 april 2014 (besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 februari 2014 gegrond verklaard en hem met ingang van 1 februari 2013 een pensioen ter hoogte van 2% van een volledig pensioen en een toeslag van 8% toegekend. Hieraan lag ten grondslag een ongedateerde verklaring van de eigenaar van
[coffeeshop] dat appellant aldaar sinds 1 april 1976 werkzaam was.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant een brief van het pensioenfonds overgelegd, waarbij hem een pensioen is toegekend. Dit heeft de Svb aanleiding gegeven opnieuw navraag te doen bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft medegedeeld dat niet meer valt na te gaan over welke periode pensioenpremie is betaald. Voor appellant zijn 470 dagpremies betaald, wat bij een voltijds dienstverband neerkomt op één jaar en negen maanden pensioenopbouw. Deze gegevens hebben de Svb aanleiding gegeven tot afgifte van de beslissing op bezwaar van
6 november 2014 (besluit 2), waarbij aan appellant met ingang van 1 februari 2013 een pensioen ter hoogte van 4% van een volledig pensioen en een toeslag van 10% wordt toegekend.
3.2.
Appellant stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat hem een pensioen van 8% toekomt. Hij stelt van 1 augustus 1975 tot in maart 1978 in Nederland te hebben verbleven en legt diverse stukken over waaruit dit zijns inziens blijkt. Appellant heeft voorts schadevergoeding gevorderd in verband met de kosten van een tolk en reiskosten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Met besluit 2 is niet aan appellants beroep tegemoet gekomen. Zijn beroep moet daarom op grond van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede tegen besluit 2 gericht worden geacht.
4.2.
Nu appellant een verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, houdt hij belang bij een inhoudelijke beoordeling van besluit 1. Dit besluit wordt door de Svb niet langer gehandhaafd. Er is daarom aanleiding de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen besluit 1 ongegrond is verklaard, te vernietigen, evenals besluit 1, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen.
4.3.
Bij besluit 2 is de Svb er op grond van de informatie van het pensioenfonds van uitgegaan dat appellant één jaar en negen maanden in Nederland werkzaam is geweest. Appellant heeft stukken overgelegd waaruit zijns inziens blijkt dat hij langer in Nederland is geweest en heeft gewerkt. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. De verklaring van de eigenaar van
[coffeeshop] dat appellant sinds 1 april 1976 in zijn dienst werkzaam is, is ongedateerd. Hieruit kan dus niet worden afgeleid hoe lang dit dienstverband heeft geduurd. Appellants eigen verklaring dat hij vanaf 1 september 1975 bij [coffeeshop] werkzaam was - wat daarvan ook zij - leidt niet tot een ander oordeel, nu ook dit niet tot een langere duur van de verzekering leidt. Een brief van de bedrijfsvereniging over een ziekmelding in februari 1977 kan evenmin tot de conclusie leiden dat meer dan één jaar en negen maanden werkzaamheden zijn verricht, ook als wordt uitgegaan van de door appellant genoemde startdatum 1 september 1975. Uit de door appellant ingezonden loonstroken blijkt niet op welk jaar deze betrekking hebben. De erop vermelde maanden beslaan niet meer dan een jaar en kunnen dus ook niet tot de conclusie leiden dat meer dan één jaar en negen maanden is gewerkt. Uit de door appellant overgelegde bewijzen van overboeking van geld blijkt ten slotte niet door wie de overboeking is verricht. Zouden deze toch in aanmerking worden genomen, dan moet worden vastgesteld dat zij niet meer dan twee jaar beslaan, zodat zij niet tot de conclusie kunnen leiden dat appellant te kort is gedaan.
5. Naar aanleiding van appellants verzoek om schadevergoeding is hem verzocht bewijsmiddelen van de gemaakte kosten op te sturen. Hierop is geen reactie ontvangen. Er is daarom geen aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade of proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 november 2014 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde
griffierecht ten bedrage van € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

NK