ECLI:NL:CRVB:2016:1672
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende bewijs van hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. Appellante had zich op 17 april 2014 gemeld voor bijstand en haar aanvraag ingediend op 8 mei 2014, waarbij zij aangaf te wonen op een specifiek adres in W.
Echter, het dagelijks bestuur constateerde tijdens een onderzoek dat appellante veel pinbetalingen deed in andere plaatsen en niet op het opgegeven adres. Een huisbezoek op 21 mei 2014 toonde aan dat er vrijwel geen persoonlijke eigendommen of voedsel in de woning aanwezig waren. Appellante verklaarde dat zij vaak bij haar zus verbleef vanwege haar psychische toestand, maar dit was niet voldoende om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het opgegeven adres had.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen de afwijzing ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar hoofdverblijf op het opgegeven adres, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat de feitelijke situatie bepalend is voor de beoordeling van het hoofdverblijf.