Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving sinds 1 oktober 1996 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een anonieme melding over zijn woonadres, heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond appellant uitgenodigd voor een gesprek en om bankafschriften te overleggen. Appellant is echter niet verschenen en heeft geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 2 september 2014, waarin zijn recht op bijstand werd opgeschort. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellant met ingang van 2 september 2014 ingetrokken, omdat hij niet op de afspraken is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij lijdt aan een obsessieve compulsieve stoornis en ernstige depressieve episodes, waardoor hij niet in staat was om tijdig te reageren op de verzoeken van het college. Hij stelde dat het college hem een langere termijn had moeten geven om aan de verzoeken te voldoen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om met hulp van zijn ambulant begeleider tijdig te reageren. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, en dat de intrekking niet disproportioneel was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant.
De uitspraak van de rechtbank Limburg is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.