ECLI:NL:CRVB:2016:166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
14-291 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 28 november 2013 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had op 3 oktober 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op 30 oktober 2012 vond er een gesprek plaats tussen appellant en een medewerker van de gemeente Groningen, waarbij appellant werd geïnformeerd over een voorlichtingsbijeenkomst op 6 november 2012. In de brief van het college werd vermeld dat de aanvraag buiten behandeling zou worden gelaten als appellant niet op de bijeenkomst verscheen zonder zich af te melden.

Op 6 november 2012 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat hij niet op de bijeenkomst was verschenen en de benodigde gegevens niet had ingeleverd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd op 11 april 2013 ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij de afspraak was vergeten door het gebruik van het medicijn Tramadol, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij dit medicijn voor de afspraak had gebruikt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant te verwijten viel dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/291 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 november 2013, 13/556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 14/255 WWB. Voor appellant is mr. Van Dalen verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
In de zaak 14/255 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 3 oktober 2012 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op 30 oktober 2012 heeft appellant gesproken met een medewerker van het zogeheten instroomteam van de gemeente Groningen. Bij brief van
30 oktober 2012 heeft het college, onder verwijzing naar het gesprek van die dag, appellant bevestigd dat met hem is afgesproken dat hij op 6 november 2012 naar een voorlichtingsbijeenkomst zal komen en appellant geïnformeerd dat hij de bij zijn aanvraag nog ontbrekende stukken naar die bijeenkomst moet meenemen. In deze brief heeft het college appellant meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als appellant zonder zich daarvoor te hebben afgemeld, niet op de bijeenkomst verschijnt.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet is verschenen op de bijeenkomst van 6 november 2012 en toen niet de gegevens heeft ingeleverd die nodig waren om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
1.3.
Bij besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Als verklaring voor het feit dat hij niet op 6 november 2013 met de gevraagde stukken bij de voorlichtingsbijeenkomst is verschenen heeft hij gesteld dat hij die afspraak was vergeten als gevolg van het gebruik van het medicijn Tramadol.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:5,
tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand, dat appellant bij brief van 30 oktober 2012 in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de hem gegeven termijn (hersteltermijn), die eindigde op 6 november 2012, heeft plaatsgevonden.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan appellant is te verwijten dat hij niet binnen de hem gegeven hersteltermijn alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voorafgaand aan de afspraak op
6 november 2012 Tramadol heeft gebruikt. De enkele nota van de apotheek waaruit volgt dat hem op 23 november 2012 Tramadol is verstrekt is daartoe onvoldoende. De notitie daarop van de hand van appellant dat hij voordien Tramadol van een vriendin van zijn zus had gekregen in verband met kiespijn leidt niet tot een ander oordeel. De vraag of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afspraak van 6 november 2012 is vergeten als een gevolg van dat - gestelde - gebruik behoeft daarom geen bespreking. Het feit dat appellant de afspraak is vergeten komt voor zijn rekening.
4.5.
Het voorgaande betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, appellant is te verwijten dat hij niet op 6 november 2012 de gevraagde stukken heeft verstrekt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Spek

HD