ECLI:NL:CRVB:2016:1653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake blokkering van bijstandsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 22 januari 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en woonde in een beschermde woonvoorziening. Op 14 februari 2014 heeft appellant zijn sleutels ingeleverd en sindsdien geen vaste woon- of verblijfplaats meer gehad. Het college heeft de betaling van zijn bijstand met ingang van 1 februari 2014 geblokkeerd in afwachting van nader onderzoek naar zijn verblijfplaats. Op 19 maart 2014 heeft het college deze blokkering ongedaan gemaakt, maar het bezwaar van appellant tegen de blokkering werd ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de blokkering onterecht was, omdat er geen onduidelijkheid bestond over zijn woonsituatie in de betreffende periode. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college op goede gronden heeft gehandeld, aangezien appellant op 24 februari 2014 geen inlichtingen heeft verstrekt over zijn verblijfadres. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand. De Raad concludeert dat de blokkering van de bijstandsuitkering terecht was en dat het verzoek om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar terecht is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.