ECLI:NL:CRVB:2016:1648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld na beëindiging dienstverband en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, een metselaar, had zich op 24 juli 2013 ziek gemeld vanwege knie- en enkelklachten. Na een periode van ziekte ontving hij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) vanaf 12 september 2013. Op 28 november 2013 oordeelde de verzekeringsarts dat de appellant per 1 december 2013 weer geschikt was voor zijn werkzaamheden als metselaar, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Overijssel bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de bevindingen van deze artsen in twijfel te trekken. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij op de datum in geding niet in staat was om zijn eigen werkzaamheden te verrichten.
In hoger beroep betoogde de appellant dat hij door rug- en knieklachten niet in staat was om te werken. Het Uwv handhaafde echter zijn eerdere oordeel. De Centrale Raad van Beroep volgde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende was en dat de appellant per 1 december 2013 geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de conclusies van het Uwv te betwisten en bevestigde de eerdere uitspraak.