ECLI:NL:CRVB:2016:1648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
14/5058 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld na beëindiging dienstverband en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, een metselaar, had zich op 24 juli 2013 ziek gemeld vanwege knie- en enkelklachten. Na een periode van ziekte ontving hij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) vanaf 12 september 2013. Op 28 november 2013 oordeelde de verzekeringsarts dat de appellant per 1 december 2013 weer geschikt was voor zijn werkzaamheden als metselaar, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Overijssel bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de bevindingen van deze artsen in twijfel te trekken. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij op de datum in geding niet in staat was om zijn eigen werkzaamheden te verrichten.

In hoger beroep betoogde de appellant dat hij door rug- en knieklachten niet in staat was om te werken. Het Uwv handhaafde echter zijn eerdere oordeel. De Centrale Raad van Beroep volgde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende was en dat de appellant per 1 december 2013 geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de conclusies van het Uwv te betwisten en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

14/5058 ZW
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
31 juli 2014, 14/718 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Buld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Buld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als metselaar nieuwbouw voor 40 uur per week. Na beëindiging van het dienstverband heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Appellant heeft zich op 24 juli 2013 wegens knie- en enkelklachten ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als metselaar. Het ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) is tot uitbetaling gekomen vanaf 12 september 2013.
1.2.
Appellant heeft meerdere malen het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant tijdens zijn spreekuur op 28 november 2013 per 1 december 2013 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van metselaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2013 vastgesteld dat appellant per 1 december 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen reden is de bevindingen van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank is er sprake geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de informatie van de orthopedisch chirurg en de fysiotherapeut niet tot een ander standpunt leidt. De rechtbank heeft daaraan nog toegevoegd dat uit de door appellant overgelegde medische informatie niet valt op te maken dat appellant op de datum in geding niet in staat kan worden geacht tot het verrichten van zijn eigen werkzaamheden. De rechtbank is op grond van het voorgaande tot de conclusie gekomen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 1 december 2013 geschikt is voor zijn eigen werk als metselaar nieuwbouw voor 40 uur per week en met ingang van 1 december 2013 geen recht heeft op ziekengeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij als gevolg van zijn rug- en knieklachten geen werkzaamheden kan verrichten. Het Uwv heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat hij per 1 december 2013 weer geschikt is voor zijn werk als metselaar. Appellant staat voor zijn rug- en knieklachten nog steeds onder behandeling van de fysiotherapeut Poelman. Bovendien is appellant op verzoek van de huisarts door de orthopeed onderzocht en doorverwezen naar de revalidatiearts om een multidisciplinair traject te volgen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt gevolgd en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien. Beide artsen hebben dossieronderzoek verricht en de knie- en rugklachten van appellant in hun oordeel meegewogen, waarbij de verzekeringsarts aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en diens informatie bij zijn bevindingen heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 mei 2014 nog gereageerd op de door appellant in beroep overgelegde medische informatie. Gelet op de onderzoeken van de verzekeringsartsen en de beschikbare medische stukken heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat appellant per 1 december 2013 geschikt te achten was voor het verrichten van zijn eigen werk.
4.3.
De door appellant in hoger beroep overgelegde (nieuwe) medische informatie van de revalidatiearts van 15 september 2014 en 24 oktober 2014, een verwijsformulier paramedische zorg van 28 april 2015, een afsprakenkaart en een informatiefolder obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) geven geen aanleiding voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de bevindingen van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 februari 2016 overtuigend gemotiveerd dat de door appellant overgelegde medische informatie niet kan leiden tot een ander oordeel per
1 december 2013. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat uit de overgelegde medische informatie niet blijkt dat sprake is van medisch objectiveerbare aandoeningen. Er is geen reden dit standpunt voor onjuist te houden. Niet is gebleken dat de rug- en knieklachten van appellant op 1 december 2013 dusdanig van ernst waren dat hij niet in staat was zijn arbeid te verrichten.
4.4
Er bestaat daarom geen aanleiding de conclusies van het Uwv ten aanzien van de geschiktheid van appellant per 1 december 2013 voor zijn eigen arbeid voor onjuist te houden. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden bepaald dat appellant per 1 december 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

MO