In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar WAZ-uitkering. Appellante, die als zelfstandig tuinder werkzaam was, ontving sinds januari 2003 een WAZ-uitkering en was laatstelijk ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Het Uwv had echter de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65% en een bedrag van € 6.038,16 aan onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering teruggevorderd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de berekening van het Uwv niet juist was, omdat de landbouwvrijstelling en andere aftrekken niet correct waren toegepast. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte en verklaarde het beroep gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, wat betekent dat de oorspronkelijke indeling van appellante in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65% bleef bestaan. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte berekeningen bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De Raad bevestigde dat appellante niet te kort was gedaan, ondanks de herziening van de WAZ-uitkering.