ECLI:NL:CRVB:2016:1637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van ANW door niet-verzekerd zijn van de echtgenoot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die in Marokko woont. Haar echtgenoot, geboren in 1920, was ten tijde van zijn overlijden op 27 februari 2013 niet verzekerd onder de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder een verzoek van appellante om een nabestaandenuitkering afgewezen, omdat haar echtgenoot niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering onder de ANW. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing bevestigd in een eerdere uitspraak op 27 augustus 2014.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij recht had op een nabestaandenuitkering, omdat haar echtgenoot een ouderdomspensioen ontving op het moment van zijn overlijden. Daarnaast gaf zij aan bereid te zijn om premies voor de vrijwillige verzekering te betalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de echtgenoot van appellante niet verplicht of vrijwillig verzekerd was voor de ANW. Het feit dat hij een AOW-pensioen ontving, leidde niet tot verplichte verzekering voor de ANW. De bereidheid van appellante om premies te betalen, veranderde niets aan de situatie, aangezien het verzoek voor postume deelname aan de vrijwillige verzekering niet tijdig was ingediend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met R.I. Troelstra als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2016. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.