ECLI:NL:CRVB:2016:1634
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en geschiktheid voor eigen arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkzaam was. Appellant meldde zich op 1 juli 2013 ziek met hoge bloeddruk, rug- en hartklachten. Het dienstverband eindigde op 9 juli 2013 en het Uwv stelde vast dat appellant recht had op ziekengeld vanaf die datum. Echter, na een medisch onderzoek op 8 oktober 2013 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant per 11 oktober 2013 weer geschikt was voor zijn eigen arbeid. Het Uwv beëindigde daarop het ziekengeld per die datum.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen noodzaak was voor nadere informatie van de cardioloog. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de conclusies van de verzekeringsarts te betwijfelen. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stellingen kon onderbouwen.
De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant per 11 oktober 2013 geen recht meer had op ziekengeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.