ECLI:NL:CRVB:2016:1633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
14/5809 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid tot het verrichten van arbeid na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellante tot het verrichten van haar eigen werk na een ziekmelding. Appellante, die als magazijnmedewerker werkte, had zich op 29 augustus 2013 ziek gemeld met psychische klachten. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante op 11 september 2013 geschikt was voor haar werkzaamheden, en deze conclusie werd door de Raad onderschreven. Appellante had in hoger beroep herhaald dat zij niet in staat was haar werk te verrichten vanwege concentratiestoornissen, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische stukken waren overgelegd die deze stellingen konden ondersteunen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante per 11 september 2013 geen recht meer had op ziekengeld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante medische informatie te overleggen in hoger beroep.

Uitspraak

14/5809 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 23 september 2014, 14/1639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 mei 2016
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.D. van Alphen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 november 2014 heeft mr. J.D. van Alphen zich teruggetrokken als gemachtigde van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 maart 2016. Appellante is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als magazijnmedewerker bij [naam werkgever 1] via [naam werkgever 2] voor ruim 17 uur per week. Nadat appellante te horen kreeg dat haar arbeidscontract niet verlengd zou worden heeft zij zich op 29 augustus 2013 voor dit werk ziek gemeld met psychische klachten. Op 1 september 2013 is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. Appellante heeft van [naam werkgever 2] , de ex-werkgeefster tevens eigen risicodrager voor de uitvoering van de Ziektewet (ZW), ziekengeld ontvangen.
1.2.
Op 11 september 2013 heeft appellante het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts. Deze arts heeft appellante per 11 september 2013 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van magazijnmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2013 vastgesteld dat appellante per 11 september 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen de rapporten van twee verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 10 en 26 maart 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit dat appellante is verwezen naar een psychiater niet betekent dat de inschatting dat appellante op 11 september 2013 in staat moest worden geacht haar eigen werk te verrichten onjuist is geweest. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een ernstige psychische stoornis. Gelet op de aard van de door appellante te verrichten werkzaamheden waarbij geen al te grote psychische belasting wordt gevergd, kon van appellante volgens de verzekeringsarts worden verwacht dat zij ondanks haar klachten haar werkzaamheden kon verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn rapporten voldoende inzichtelijk uiteengezet waarom de observaties met betrekking tot de concentratie geen beletsel hoeven te vormen om het eigen werk uit te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht vastgesteld dat de beperkingen van appellante volgend uit ziekte of gebrek niet van dien aard zijn dat zij haar werk niet zou kunnen doen. Het verzoek om schadevergoeding is door de rechtbank afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij op en na 11 september 2013 niet geschikt was tot het verrichten van haar eigen werk. Appellante is van mening dat zij door concentratiestoornissen haar eigen werkzaamheden niet kan verrichten. Dat appellante ten tijde van belang niet onder behandeling stond bij een psychiater betekent volgens haar niet dat er toen geen sprake was van dusdanige concentratieklachten dat zij haar werkzaamheden niet kon verrichten. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van haar eigen werk onjuist heeft beoordeeld. Volgens appellante zijn de werkzaamheden niet eenvoudig van aard. Zo mochten er geen fouten worden gemaakt en moesten er targets worden behaald.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd. Appellante heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd die haar stellingen kunnen ondersteunen. Dat sprake is van psychische klachten als gevolg van een concentratiestoornis zoals appellante heeft gesteld vindt geen bevestiging in de voorhanden zijnde medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van dusdanige ernstige psychische klachten waardoor appellante haar werkzaamheden niet kan verrichten. Het Uwv heeft daarom op goede gronden besloten dat appellante per 11 september 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.4.
Gelet op de overwegingen in 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

MO