ECLI:NL:CRVB:2016:1614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
15/46 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens niet meewerken aan huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had op 18 december 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand. De aanvraag werd echter afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, omdat appellant niet meewerkte aan een huisbezoek dat noodzakelijk was om zijn woonsituatie vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

Appellant stelde dat er geen afspraak was gemaakt voor het huisbezoek op 6 januari 2014, maar de Raad oordeelde dat appellant onvoldoende inlichtingen had verschaft en niet had meegewerkt aan het huisbezoek. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige duidelijkheid te verschaffen en dat het college het recht heeft om bijstand te weigeren indien de aanvrager niet voldoet aan de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigde dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat het niet meewerken aan dit huisbezoek gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand terecht was, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting door appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/46 WWB
Datum uitspraak: 3 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 december 2014, 14/1381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.C.H. Poelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Namens appellant is verschenen mr. Poelman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.J.A. Bertholet.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 18 december 2013 heeft appellant zich gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor het indienen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Appellant heeft op 5 januari 2014 de aanvraag ingediend en in dat verband heeft op 6 januari 2014 een intakegesprek met appellant plaatsgevonden. Bij een poging om aansluitend aan het intakegesprek een huisbezoek af leggen op het door appellant [opgegeven adres]
te Heerlen (opgegeven adres) is appellant niet thuis aangetroffen.
1.2.
Bij besluit van 13 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat op 6 januari 2014 op het opgegeven adres geen huisbezoek heeft kunnen plaatsvinden waardoor appellant onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over zijn woonsituatie. Hiermee heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 18 december 2013 tot en met 13 januari 2014.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het college een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek.
4.5.
Indien het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek op het door de betrokkene opgegeven adres noodzakelijk is, ligt het volgens eveneens vaste rechtspraak (uitspraak van 18 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4828) in de risicosfeer van de betrokkene indien dat huisbezoek niet mogelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek noodzakelijk was.
4.6.
Appellant betwist dat met hem een afspraak is gemaakt voor het afleggen van een huisbezoek op 6 januari 2014 om 10:50 uur. Voor een afspraak op dat tijdstip is volgens appellant ook geen steun te vinden in het dossier. Appellant heeft gesteld dat op die dag pas in de middag een huisbezoek zou plaatsvinden.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant kan worden gevolgd in zijn standpunt dat uit de voorhanden stukken niet expliciet blijkt van een afspraak voor een huisbezoek op het opgegeven adres op 6 januari 2014 om 10:50 uur. Dit neemt echter niet weg dat uit het rapport van de inkomensconsulent C. Spronck blijkt dat de inkomensconsulent tijdens het intakegesprek op 6 januari 2014, dat begon om 10.00 uur, met appellant heeft besproken dat aansluitend aan dat gesprek een huisbezoek op het opgegeven adres zou plaatsvinden. Op dit voornemen heeft appellant gereageerd met de opmerking dat hij naar huis vertrekt en dat hij tussen 13:00 en 14:00 uur niet aanwezig is, omdat hij bezig is met het verkrijgen van een andere woning. Verder is in het verslag van waarneming, waarin de fraudepreventie- medewerkers hebben gerapporteerd over het afgelegde huisbezoek, vastgelegd dat de fraudepreventie-medewerkers van de inkomensconsulente hebben vernomen dat zij appellant erop heeft gewezen dat hij direct naar huis moest gaan en dat aansluitend aan het
intakegesprek een huisbezoek zal plaatsvinden. Ter zitting is namens het college desgevraagd bevestigd dat de werkwijze bij huisbezoeken verloopt zoals in het bestreden besluit is neergelegd en heeft het college deze werkwijze nog toegelicht. Het is de vaste werkwijze van het college om, indien daarvoor - zoals in het onderhavige geval - aanleiding is, direct na een intakegesprek een huisbezoek af te leggen. Aan de betrokkene wordt dan gevraagd hoe laat hij denkt thuis te zijn, waarop de inkomensconsulent met de poortwachters contact opneemt en een tijdstip wordt vastgesteld waarop zij het huisbezoek zullen uitvoeren. De consulent deelt de betrokkene vervolgens mee wanneer de poortwachters bij hem zullen zijn. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat in evengenoemde rapporten is vermeld omtrent het afleggen van het huisbezoek en de daarop gegeven reactie door appellant. De gevolgde gang van zaken komt immers overeen met de vaste werkwijze van het college en er bestaat geen grond om aan te nemen dat deze werkwijze in dit geval niet is gevolgd. Dat appellant meende dat het huisbezoek ’s middags zou worden afgelegd, komt voor zijn rekening en risico. Voor die veronderstelling biedt het dossier namelijk geen aanknopingspunten.
4.8.
Appellant kan dan ook worden tegengeworpen dat hij geen medewerking heeft verleend aan een - onmiddellijk na het intakegesprek op 6 januari 2014 - af te leggen huisbezoek en daarmee onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over zijn woonsituatie. Reeds hierom moet met de rechtbank dan ook worden geoordeeld dat het college de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen omdat het recht op bijstand van appellant als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
4.9.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) R.G. van den Berg

HD