Uitspraak
17 april 2015, 14/7909 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 10 januari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had een aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten ingediend. Deze aanvraag werd op 29 juli 2014 afgewezen. Appellant maakte bezwaar, maar dit bezwaar werd pas op 15 september 2014 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Appellant stelde in hoger beroep dat hij door omstandigheden zijn post niet had kunnen ontvangen en dat hij daarom verschoonbaar in gebreke was gebleven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van appellant was om zijn post regelmatig op te halen. De Raad bevestigde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2016.