ECLI:NL:CRVB:2016:160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
15/1684 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair strafontslag wegens plichtsverzuim door ontvreemding van rijkseigendommen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, werkzaam bij het Commando, werd beschuldigd van plichtsverzuim door het ontvreemden van rijkseigendommen, waaronder plastic zakjes, zeep en andere materialen. De minister van Defensie had hem disciplinaire straf van ontslag opgelegd na een strafrechtelijk onderzoek door de Koninklijke Marechaussee, waarbij appellant op heterdaad werd betrapt met goederen van Defensie. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat appellant zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. Appellant had in verhoren verklaard dat hij gedurende twintig jaar zonder toestemming spullen van zijn werk had meegenomen. Ondanks zijn betoog dat hij onder druk had verklaard, oordeelde de Raad dat er geen bewijs was dat zijn verklaringen niet vrijwillig waren afgelegd. De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en het langdurige niet-integer gedrag van appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1684 AW
Datum uitspraak: 14 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 januari 2015, 14/3820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.G. Dudink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dudink. Namens de minister zijn verschenen
mr. A. Verkroost en N.F. Meinders.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 april 1978 werkzaam als [naam functie A] op het Commando [naam commando], laatstelijk in de functie van [naam functie B] ([functie B]).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de Koninklijke Marechaussee (Kmar) een strafrechtelijk onderzoek naar appellant ingesteld. Op 17 september 2013 is appellant buiten de hoofdpoort van de vliegbasis [naam vliegbasis] door de Kmar aangehouden. Bij de aanhouding bleek dat appellant een emmer en twee vloertrekkers van zijn werk had meegenomen. Aansluitend heeft een huiszoeking plaatsgevonden, waarbij in de woning van appellant een groot aantal voorwerpen afkomstig van Defensie werd aangetroffen.
1.3.
Nadat de minister het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant op 24 oktober 2013 daarover is gehoord, heeft de minister bij besluit van 7 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit), aan appellant wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant wordt verweten dat hij in zijn functie van [naam functie B] rijkseigendommen heeft ontvreemd.
4.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op grond van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Evenals de rechtbank heeft de Raad de overtuiging verkregen dat de minister op goede gronden heeft geconstateerd dat appellant zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
4.3.
In verhoren van 17, 18 en 19 september 2013 heeft appellant verklaard dat hij spullen heeft meegenomen van zijn werk zonder dat hij daarvoor toestemming had en dat hij dat al twintig jaar deed. Ook zijn tijdens de verhoren aan appellant foto’s getoond van aangetroffen spullen waarvan appellant heeft toegegeven dat deze van Defensie komen. Deze spullen zijn onder meer te herkennen aan een zogeheten NSN-nummer. Het ging daarbij om onder andere plastic zakjes, zeep, kruipolie, bussen lak, afwasborstels, nagelborstels, tie-wraps, batterijen, toiletpapier, verf, afwasmiddel, opbergzakjes, opladers, wattenstaafjes, lege kisten, pleisters, schoenpoets, houtlijm, cockpitspray, touw, afplakband, tassen, een soldeerbout, een stofzuiger, stekkerdozen en esbit-blokjes. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn verklaringen onder druk heeft afgelegd en dat hij door de verhoren psychisch in de war was, zodat hij niet aan zijn verklaringen kan worden gehouden. Dit betoog slaagt niet. Weliswaar is voorstelbaar dat appellant enige druk heeft ervaren, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verklaringen niet in vrijheid of onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd. De processen-verbaal waarin zijn verklaringen zijn opgenomen zijn op ambtseed opgemaakt, aan appellant voorgehouden en door hem ondertekend. Tijdens zijn verhoren heeft appellant niet kenbaar gemaakt dat het psychisch niet goed met hem ging of dat hij zich onheus bejegend voelde. Hij heeft geen klacht ingediend en is evenmin direct van zijn verklaringen teruggekomen. Ook overigens bestaat geen grond om aan te nemen dat de weergave in de processen-verbaal niet juist zou zijn. De daarin weergegeven verklaringen van appellant zijn uitvoerig, consistent en gedetailleerd. Daar komt nog bij dat appellant ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wederom heeft erkend dat hij een groot aantal goederen heeft meegenomen, zonder dat daarvoor toestemming was gegeven en dat hij wel wist dat dit niet juist was.
4.4.
Aan appellant kan worden toegegeven dat hij in zijn verhoren reeds heeft aangegeven dat hij zich niet van alle spullen de herkomst kon herinneren, terwijl hij ook heeft gezegd dat de aangetroffen zaklamp aan zijn zoon toebehoorde. Dit neemt echter niet weg dat hij over een aanzienlijk deel van de voorwerpen, bedoeld onder 4.3, wel uitdrukkelijk heeft verklaard dat deze voorwerpen aan Defensie toebehoorden. Appellant heeft daarbij ook verklaard deze spullen te herkennen aan een NSN-nummer of andere kenmerken. De stelling in hoger beroep dat een veel groter deel dan wordt aangenomen niet van Defensie afkomstig was, is gelet op appellants eerdere verklaringen onvoldoende om deze zonder nadere onderbouwing aannemelijk te achten.
4.5.
De stelling van appellant dat hij toestemming heeft gekregen van zijn leidinggevende om twee kasten en twee karretjes uit de ‘witte tent’ mee te nemen, wordt evenmin aannemelijk geacht. Bij e-mail van 9 mei 2014 heeft deze leidinggevende verklaard appellant opdracht te hebben gegeven de witte tent leeg te ruimen, zodat deze kon worden afgebroken. De leidinggevende kan zich niet herinneren appellant toestemming te hebben gegeven goederen mee te nemen uit deze tent. Hij heeft daarbij tevens verklaard dat als appellant hierom had gevraagd, hij hiervoor geen toestemming zou hebben gegeven. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt te beschikken over de daarvoor benodigde schriftelijke toestemming. Hetzelfde geldt voor de spullen die appellant stelt te hebben geleend, zoals de stofzuiger, de emmer en de vloertrekkers. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij toestemming heeft gevraagd om deze goederen te lenen, terwijl hij evenmin de daarvoor benodigde formulieren heeft gebruikt.
4.6.
Met de hem verweten gedragingen heeft appellant niet gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt. De minister heeft die gedragingen terecht gekwalificeerd als plichtsverzuim. Dit oordeel wordt niet anders als zou moeten worden vastgesteld dat niet alle voor dit plichtsverzuim in aanmerking genomen, bij appellant aangetroffen goederen, afkomstig zijn van Defensie. Feit blijft dat sprake is van jarenlang niet integer gedrag. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan dit plichtsverzuim appellant niet kan worden toegerekend, was de minister bevoegd hem hiervoor disciplinair te straffen.
4.7.
Gelet op de aard en ernst van de verweten gedragingen is de opgelegde disciplinaire straf van ontslag daaraan niet onevenredig. Bij dit oordeel weegt mee dat appellant gedurende een zeer lange periode stelselmatig goederen voor eigen gebruik mee naar huis heeft genomen, zonder dat hij daarvoor toestemming had. De verwijzing van appellant naar de cultuur op zijn werk, waarbij hij heeft aangegeven dat een dergelijke handelwijze gebruikelijk was, baat hem niet. Zelfs als sprake zou zijn van een zekere cultuur binnen de afdeling van appellant waarbij wel vaker goederen niet volgens de regels voor eigen gebruik werden meegenomen, verontschuldigt dit het handelen van appellant niet. Hij blijft immers verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Dit geldt des te meer nu hij een seniorfunctie had en daarom mede verantwoordelijk was voor de juiste gang van zaken bij het materieelbeheer van het Commando Logistiek Centrum.
4.8.
Op grond van wat onder 4.3 tot en met 4.7 is overwogen treft het hoger beroep geen doel. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en B.J. van de Griend en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD