ECLI:NL:CRVB:2016:16

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
14/570 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kostenvergoeding en schadevergoeding na onrechtmatig besluit inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 januari 2016 uitspraak gedaan. Appellant had zich op 18 november 2011 gemeld voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Heemstede kende appellant bijstand toe, maar er ontstond onenigheid over de hoogte van de gemeentelijke toeslag. Appellant heeft meerdere keren bezwaar gemaakt en uiteindelijk beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding afgewezen, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad overweegt dat de kosten die appellant heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat hij zelf de proceshandelingen heeft verricht en geen professionele bijstand heeft gehad. Ook de verzoeken om schadevergoeding wegens vervuiling van het dossier en wegens overschrijding van de redelijke termijn worden afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

14/570 WWB
Datum uitspraak: 5 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 december 2013, 12/4587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.D. van der Meulen en mr. F.J. IJsselmuiden.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 18 november 2011 gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in te dienen.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2011 heeft het college appellant met ingang van
18 november 2011 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande met een gemeentelijk toeslag van 10% van het minimumloon. Appellant heeft op 11 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de gemeentelijke toeslag.
1.3.
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft het college aan appellant alsnog een gemeentelijke toeslag toegekend van 15% van het minimumloon. Appellant heeft te kennen gegeven zijn bezwaar tegen de hoogte van de gemeentelijke toeslag te handhaven.
1.4.
Per brief van 23 april 2012 heeft het college appellant verzocht gegevens met betrekking tot zijn gezondheidssituatie te overleggen in het kader van een onderzoek naar de eventuele toepasbaarheid van de hardheidsclausule. Het college heeft vervolgens Argonaut Advies verzocht om advies uit te brengen en heeft daarbij de door appellant overgelegde medische gegevens doorgestuurd.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 29 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Appellant heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de hoogte van de gemeentelijke toeslag. Hij stelt dat een gemeentelijke toeslag van 20% toegekend dient te worden.
1.7.
Bij besluit van 10 december 2012 heeft het college aan appellant alsnog een gemeentelijke toeslag toegekend van 20% van het minimumloon.
1.8.
Bij brief van 9 januari 2013 heeft appellant het beroep ingetrokken omdat met het besluit van 10 december 2012 volledig aan hem tegemoet is gekomen. Appellant heeft gelijktijdig aan de rechtbank verzocht het college te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van de geleden schade.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om proceskosten en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Openbaarheid van de zitting
4.1.1.
Appellant heeft de Raad verzocht om te bepalen dat de zitting met gesloten deuren zal plaatsvinden. Aangevoerd is dat feiten en omstandigheden aan de orde zouden kunnen komen die de persoonlijke levenssfeer van appellant betreffen.
4.1.2.
Artikel 8:62, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de zitting openbaar is. Blijkens het tweede lid van dat artikel kan de bestuursrechter beslissen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden indien - voor zover thans van belang - de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
4.1.3.
De door appellant aangevoerde gronden zijn, mede gelet op het resterende geschil in hoger beroep, dat gaat over de proceskostenveroordeling en de schadevergoeding, onvoldoende zwaarwegend om af te wijken van het uitgangspunt dat het onderzoek ter zitting in het openbaar zal plaatsvinden.
Proceskosten bezwaar en beroep
4.2.
Appellant stelt allereerst dat de rechtbank ten onrechte het college niet heeft veroordeeld in de proceskosten in bezwaar en beroep. Hij stelt daartoe dat de kosten gelegen zijn in het indienen van een aanvullend bezwaarschrift, bijwonen van een hoorzitting in bezwaar en het indienen van een beroepsschrift. Daarbij heeft appellant verzocht om vergoeding van de reiskosten die hij heeft moeten maken voor het indienen van het bezwaarschrift, beroepschrift en brieven. Ook heeft hij verzocht om vergoeding van printkosten, kopieerkosten, telefoonkosten en internetkosten.
4.3.1.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid.
4.3.2.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.3.3.
Ingevolge artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb respectievelijk een vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.4.
In dit geval heeft appellant zelf de voorkomende proceshandelingen verricht, zodat geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ingevolge het Bpb reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen als die zijn gemaakt om een zitting te kunnen bijwonen. Reiskosten voor het indienen van een bezwaarschrift, beroepsschrift en afgeven van brieven komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ook komen printkosten, kopieerkosten, telefoonkosten en internetkosten niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet zijn vermeld in het Bpb. De rechtbank heeft daarom het verzoek om veroordeling in de proceskosten op goede gronden afgewezen.
Schadevergoeding
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat gronden aanwezig zijn voor toekenning van vergoeding van immateriële schade wegens vervuiling van zijn dossier. Appellant heeft daartoe verzocht om verwijdering van medische gegevens uit zijn dossier en andere stukken welke leiden tot vervuiling van zijn dossier. Het college heeft ter zitting van de Raad meegedeeld dat de medewerkers van het college geheimhoudingsplicht hebben ten aanzien van gegevens die door betrokkenen worden verstrekt ten behoeve van de toepassing van de bijstandswetgeving. Voorts heeft het college aangegeven dat de medische gegevens van appellant zowel bij het college als bij Argonaut Advies zijn vernietigd en dat bepaalde documenten nodig zijn voor dossiervorming zodat deze niet kunnen worden vernietigd. Daarbij is door het college aan appellant het aanbod gedaan zijn dossier te komen inzien en aan te geven welke stukken volgens hem leiden tot vervuiling van zijn dossier en zouden moeten worden verwijderd.
4.6.
Appellant vraagt vergoeding van immateriële schade die hij stelt te lijden door het niet verwijderen van medische gegevens uit zijn dossier dan wel door vervuiling van zijn dossier.
4.7.1.
In dit geding staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit en de toerekening
(in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek) daarvan aan het college tussen partijen vast. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8044) is voor een veroordeling tot vergoeding van schade vereist dat deze schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. Bij de beoordeling of de schade toegerekend moet worden is ook de aard en strekking van het vernietigde besluit een relevante factor.
4.7.2.
Ten aanzien van de gevorderde schade is niet aan deze vereisten voor het aannemen van causaal verband voldaan. Niet gebleken is dat de beweerdelijk geleden schade het gevolg is van het gebrek in het bestreden besluit, nu dit gebrek alleen betrekking had op de hoogte van de gemeentelijke toeslag en appellant na herstel van dit gebrek zijn beroep tegen het bestreden besluit heeft ingetrokken. Niet valt in te zien hoe de eerst te laag vastgestelde toeslag in verband staat met de beweerdelijk geleden schade. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding terecht afgewezen.
4.8.
Voor zover het verzoek van appellant ziet op een veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt de Raad als volgt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009), is de redelijke termijn voor een procedure in twee respectievelijk drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee dan wel vier jaar in beslag heeft genomen. Die situatie is hier aan de orde. Vanaf de indiening van het eerste bezwaarschrift tot aan de uitspraak van de rechtbank zijn niet meer dan twee jaar verstreken en tot aan deze uitspraak van de Raad zijn nog geen vier jaar verstreken. Van bijzondere omstandigheden om in dit geval af te wijken van de termijn van twee of vier jaar is niet gebleken. Daarbij komt dat de lange duur van deze procedure het gevolg is van het zeer veelvuldig verzoeken om uitstel door appellant. De rechtbank heeft ook het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade terecht afgewezen. Ook in hoger beroep bestaat geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.S. Spek

HD